Dutch

De Welvaart van de Mensheid

De Welvaart van de Mensheid

Nu de twintigste eeuw spoedig ten einde loopt, vertonen de pogingen van regeringen en volkeren om tot overeenstemming te komen over kwesties met betrekking tot onze gezamenlijke toekomst een duidelijke versnelling. De Conferentie over Milieu en Ontwikkeling die in 1992 in Rio de Janeiro werd gehouden, de Wereldconferentie over de Rechten van de Mens in 1993 in Wenen, de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling in 1994 in Cairo, de aanstaande Wereldtop in maart 1995 in Kopenhagen over Sociale Ontwikkeling, gevolgd door de vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing in september zijn in het oog lopende tekenen van deze intensivering.

Kopenhagen—30 September 2013

In een mate die tien jaar geleden nog ondenkbaar was, begint het ideaal van wereldvrede nu werkelijk gestalte te krijgen. Hindernissen die de mensheid op haar weg tegenkwam en die lange tijd onoverkomelijk leken, zijn omvergeworpen; schijnbaar onoplosbare conflicten beginnen plaats te maken voor processen van beraadslaging en besluitvorming en er is een groeiende bereidheid om met gezamenlijke internationale acties te reageren op militaire agressie. Dit alles heeft tot gevolg dat zowel bij het gewone volk als bij veel wereldleiders een zekere mate van hoop opleeft voor de toekomst van onze planeet, een hoop die bijna uitgedoofd was.

In de gehele wereld proberen immense intellectuele en geestelijke krachten door te breken, krachten waarvan de gezamenlijke druk in directe verhouding staat tot de frustraties van recente decennia. Overal nemen de tekenen toe dat de wereldbevolking reikhalzend uitziet naar een einde aan strijd, lijden en verwoesting waarvan geen enkel land nog langer gevrijwaard is. Deze opkomende impulsen tot verandering moeten aangegrepen en in banen geleid worden om de nog aanwezige barrières te overwinnen die de verwezenlijking van de eeuwenoude droom van een wereldomvattende vrede in de weg staan. De wilsinspanning, vereist voor een dergelijke taak, kan niet alleen opgebracht worden door de roep om actie tegen de talloze kwalen die de samenleving teisteren. Deze moet opgewekt worden door een visie op menselijke welvaart in de ruimste zin van het woord - een bewustwording van de mogelijkheden van het geestelijke en materiële welzijn dat nu binnen bereik is gebracht. Alle bewoners van de planeet dienen de vruchten ervan te plukken, zonder onderscheid, zonder het opleggen van voorwaarden welke vreemd zijn aan de fundamentele doelen van een dergelijke reorganisatie van menselijke aangelegenheden.

De geschiedenis heeft tot dusverre hoofdzakelijk het wedervaren van stammen, culturen, klassen en naties vastgelegd. Met de fysieke eenwording van de planeet in deze eeuw en de erkenning van de onderlinge afhankelijkheid van allen die erop leven, begint nu de geschiedenis van de mensheid als één volk. De lange, langzame beschaving van het menselijk karakter kwam op verschillende plaatsen en ongelijkmatig tot ontwikkeling en was vaak onrechtvaardig in het verdelen van de materiële voordelen die zij bood. Niettemin staan de bewoners van de aarde, begiftigd met de rijkdom van alle genetische en culturele verscheidenheid die zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld, nu voor de uitdaging om te putten uit hun collectieve erfenis om, bewust en systematisch, de verantwoordelijkheid op zich te nemen hun toekomst vorm te geven.

Het is niet realistisch om te denken dat de visie met betrekking tot het volgende stadium in de vooruitgang van de beschaving geformuleerd kan worden zonder het opnieuw grondig onderzoeken van de standpunten en veronderstellingen waar men thans van uitgaat bij de aanpak van sociale en economische ontwikkeling. Het is het meest voor de hand liggend dat een dergelijke heroverweging zich bezig zal moeten houden met praktische beleidskwesties, gebruik van hulpbronnen, planningsprocedures, uitvoeringsmethoden en organisatie. Gaandeweg zal men echter spoedig stuiten op fundamentele kwesties, gerelateerd aan de langlopende doelen die dienen te worden nagestreefd, de sociale structuren die nodig zijn, de implicaties voor de ontwikkeling van principes van sociale rechtvaardigheid en de aard en rol van kennis om duurzame verandering te bewerkstelligen. Zeker, bij een dergelijk hernieuwd onderzoek zal men genoodzaakt zijn om op grote schaal consensus te bereiken in het begrijpen van de menselijke natuur zelf.

Er liggen twee wegen voor discussie open, die rechtstreeks tot al deze conceptuele dan wel praktische kwesties leiden, en langs deze twee wegen willen wij op de volgende bladzijden de mogelijkheid van een strategie voor een wereldwijde ontwikkeling nauwkeurig bekijken. De eerste omvat de heersende overtuigingen omtrent de aard en het doel van het ontwikkelingsproces; de tweede heeft betrekking op de rollen die in dit proces aan de diverse hoofdfiguren zijn toebedeeld.

De voorwaarden waardoor de meest gangbare ontwikkelingsplannen worden geleid zijn in wezen materialistisch van aard. Dat wil zeggen, dat het doel van ontwikkeling wordt gedefinieerd in termen van het in alle gemeenschappen met succes tot ontwikkeling brengen van die middelen voor het verkrijgen van materiële welvaart die bepaalde delen van de wereld met vallen en opstaan nu al zijn gaan kenmerken. Er vinden in de ontwikkelingsdialoog wel wijzigingen plaats om in te spelen op de verschillen in cultuur en politiek, en om gehoor te geven aan de alarmerende gevaren die veroorzaakt worden door de achteruitgang van het milieu, maar de onderliggende materialistische veronderstellingen blijven feitelijk onbetwist.

Nu de twintigste eeuw ten einde loopt is het niet langer mogelijk om vast te houden aan de overtuiging, dat de benadering van sociale en economische ontwikkeling waartoe de materialistische opvatting over het leven heeft geleid, in staat is tegemoet te komen aan de noden der mensheid. Optimistische voorspellingen met betrekking tot de veranderingen die deze overtuiging zou genereren zijn verdwenen in de al maar wijder wordende kloof die de levensstandaard van een kleine en relatief kleiner wordende minderheid van de wereldbevolking scheidt van de armoede, ervaren door de grote meerderheid van haar bewoners.

Deze ongekende economische crisis, tezamen met de sociale afbraak die deze heeft helpen voortbrengen, weerspiegelt een grondige misvatting over de menselijke natuur zelf. Want de mate waarin respons wordt opgewekt onder de mensen door de impulsen van de heersende orde is niet alleen ontoereikend, maar schijnt welhaast geen betekenis te hebben in vergelijking met de gebeurtenissen in de wereld. Wij zien dat, tenzij het oogmerk van maatschappelijke ontwikkeling verder gaat dan slechts de verbetering van materiële omstandigheden, zelfs dit doel niet bereikt wordt. Dat oogmerk moet gezocht worden in geestelijke dimensies van leven en streven, die een steeds weer veranderend economisch landschap en een kunstmatig opgelegde scheiding van menselijke gemeenschappen in 'ontwikkeld' en 'in ontwikkeling' overstijgen.

Terwijl het doel van ontwikkeling opnieuw wordt gedefinieerd, zal het tevens noodzakelijk worden om de vooronderstellingen opnieuw te bezien met betrekking tot de gepaste rol die door de hoofdfiguren in het proces vervuld dient te worden. De cruciale rol van bestuur, op welk niveau dan ook, behoeft geen betoog. Toekomstige generaties zullen het echter als een bijna onbegrijpelijk feit beschouwen dat, in een eeuw die een filosofie van gelijkheid en daaraan gerelateerde democratische principes vereert, het overgrote deel van de mensheid beschouwd wordt als niet meer dan de ontvangers van de voordelen van hulp en scholing. In weerwil van de erkenning van deelname als principe, is deelname op het gebied van besluitvorming voor het grootste deel van de wereldbevolking in het gunstigste geval secundair, beperkt als het is door een reeks van keuzes die geformuleerd zijn door voor hen ontoegankelijke instanties en die bepaald worden door doelen die vaak onverenigbaar zijn met hun voorstelling van de werkelijkheid.

Door de gevestigde religie wordt deze benadering impliciet en expliciet onderschreven. Gehinderd door paternalistische tradities lijkt de heersende religieuze gedachte niet in staat te zijn een uitgesproken geloof in de geestelijke dimensies van de menselijke natuur te vertalen in vertrouwen in het collectieve vermogen van de mensheid om boven materiële omstandigheden uit te stijgen.

Een dergelijke houding mist de invloed van wat waarschijnlijk het belangrijkste sociale fenomeen van onze tijd is. Als het waar is, dat de regeringen van de wereld door middel van de organisatie der Verenigde Naties een nieuwe wereldorde trachten te vormen, dan is het een even grote waarheid dat de wereldbevolking door eenzelfde visie tot actie wordt aangespoord. Hun reactie heeft vorm gekregen in een plotselinge bloei van bewegingen en organisaties voor sociale verandering op lokaal, regionaal en internationaal niveau. Mensenrechten, de vooruitgang van vrouwen, de sociale behoefte aan duurzame economische ontwikkeling, het overwinnen van vooroordelen, de morele opvoeding van kinderen, het leren lezen en schrijven, basisgezondheidszorg en een veelvoud van andere vitale belangen doen alle een dringend beroep op de voorspraak van organisaties die in alle delen van de wereld steeds meer steun krijgen van de bevolking.

Deze reactie van de wereldbevolking zelf op de schreeuwende behoeften van de tijd weerklinkt in de roep welke Bahá'u'lláh meer dan honderd jaar geleden liet horen: "Houdt u zich vol zorg bezig met de noden van de tijd waarin gij leeft, maakt zijn noden en behoeften het middelpunt van uw overwegingen." De verandering in de manier waarop heel veel gewone mensen zichzelf beginnen te bezien - een verandering die dramatisch abrupt is in het licht van de geschiedenis van de beschaving - roept fundamentele vragen op over de rol die bij de planning van de toekomst van onze planeet aan de gehele mensheid is toebedeeld.

Eenheid in verscheidenheid

De grondslag van een strategie die de wereldbevolking kan activeren om de verantwoordelijkheid voor haar collectieve bestemming op zich te nemen, moet het besef van de eenheid van de mensheid zijn. Hoewel bedrieglijk eenvoudig in gewone gesprekken, biedt het concept dat de mensheid bestaat uit één volk wezenlijke uitdagingen voor de manier waarop de meeste instituten van de hedendaagse maatschappij hun functies uitoefenen. Of het nu in de vorm is van de antagonistische structuur van het burgerlijk bestuur, of het verdedigingsprincipe waarop het grootste deel van het civiele recht berust, of een verheerlijking van de strijd tussen klassen en andere sociale groeperingen, dan wel het competitieve karakter dat een groot deel van het moderne leven domineert, overal wordt conflict geaccepteerd als de drijfveer van menselijke interactie. In het maatschappelijk bestel betekent het nochtans een omschrijving van de materialistische interpretatie van het leven, dat zich gedurende de afgelopen twee eeuwen geleidelijk heeft geconsolideerd.

In een brief, die ruim een eeuw geleden aan Koningin Victoria werd gericht en waarin gebruik wordt gemaakt van analogie die verwijst naar het enige model dat een overtuigende belofte inhoudt voor de organisatie van een planetaire samenleving, vergeleek Bahá'u'lláh de wereld met het menselijk lichaam. Er is inderdaad geen enkel ander model in het waarneembare bestaan waarnaar wij redelijkerwijs kunnen kijken. De menselijke samenleving is niet slechts opgebouwd uit een grote hoeveelheid cellen die zich verschillend ontwikkelen, maar uit relaties tussen individuen die elk begiftigd zijn met intelligentie en wil. De manier van functioneren die kenmerkend is voor de biologische natuur van de mens, illustreert niettemin de fundamentele principes van het bestaan. Het voornaamste hiervan is het principe van eenheid in verscheidenheid. Paradoxaal genoeg zijn het juist de heelheid en complexiteit van het stelsel dat het lichaam vormt - en de perfecte integratie van de lichaamscellen daarin - die de volle realisatie mogelijk maken van de onderscheiden vaardigheden die inherent zijn aan elk der samenstellende delen. Geen enkele cel leeft los van het lichaam, of hij nu bijdraagt aan de functie ervan, of als deel betrokken is bij het welzijn van het geheel. Het aldus bereikte fysieke welzijn heeft tot doel de expressie van het menselijk bewustzijn mogelijk te maken. Dat wil zeggen, het doel van de biologische ontwikkeling overstijgt het louter bestaan van het lichaam en zijn onderdelen.

Wat geldt voor het leven van het individu geldt op gelijke wijze voor de menselijke samenleving. De menselijke soort is een organisch geheel, de hoogste schakel in het evolutieproces. Het feit dat menselijk bewustzijn noodzakelijkerwijs werkt door middel van een oneindige verscheidenheid aan individuele denkwijzen en motiveringen doet op geen enkele wijze afbreuk aan zijn wezenlijke eenheid. Zeker, het is juist een inherente verscheidenheid die eenheid onderscheidt van homogeniteit of uniformiteit. Dat wat de volkeren van de wereld heden ten dage doormaken, zei Bahá'u'lláh, is hun collectieve volwassenwording en het is middels deze groeiende volwassenheid van het ras dat het principe van eenheid in verscheidenheid ten volle tot uitdrukking zal komen. Vanaf zijn vroegste begin bij de consolidatie van het gezinsleven heeft het proces van sociale organisatie successievelijk de eenvoudige structuren van clan en stam, via uiteenlopende vormen van stedelijke samenleving, naar de uiteindelijke verschijning van de natie-staat doorlopen, waarbij elk stadium de weg vrijmaakt voor een schat aan nieuwe mogelijkheden voor de uitoefening van het menselijk kunnen.

Zeer zeker heeft de vooruitgang van het ras niet ten koste van de menselijke individualiteit plaatsgevonden. Terwijl de organisatie van de samenleving is gegroeid, is ook de ruimte voor expressie van de mogelijkheden die in ieder mens latent aanwezig zijn op overeenkomstige wijze vergroot. Aangezien de relatie tussen het individu en de samenleving wederkerig is, dient de nu vereiste transformatie tegelijkertijd plaats te vinden in zowel het menselijk bewustzijn als in het samenstel van maatschappelijke instellingen. In de mogelijkheden die dit tweevoudige proces van verandering biedt zal een strategie voor ontwikkeling van de wereld zijn doel vinden. Op dit cruciale punt in de geschiedenis moet dat doel het leggen van duurzame fundamenten zijn, waarop de planetaire beschaving geleidelijk vorm kan aannemen.

Het leggen van de basis voor een wereldbeschaving vraagt om het opstellen van wetten en het in het leven roepen van instituten die zowel in aard als in autoriteit universeel zijn. Deze inspanning kan alleen aanvangen wanneer het concept van de eenheid van de mensheid van ganser harte wordt omhelsd door diegenen in wier handen de verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen rust, en wanneer de eraan gerelateerde principes verspreid worden via zowel de onderwijssystemen als de media voor massacommunicatie. Wanneer deze drempel is overschreden zal een proces in gang worden gezet waardoor de volkeren der wereld betrokken kunnen worden bij de taak om gemeenschappelijke doelen te formuleren en zich te verplichten om deze te behalen. Slechts een zo grondige heroriëntatie kan hen tevens beschermen tegen de eeuwenoude demonen van etnische en religieuze strijd. Alleen door een ontwakend bewustzijn dat zij één enkel volk vormen, zullen de bewoners van de planeet in staat zijn zich af te keren van de wetmatigheid van conflicten die de georganiseerde samenleving in het verleden hebben gedomineerd en zullen zij in staat zijn een begin te maken met het volgen van de wegen van samenwerking en verzoening. "Het welzijn der mensheid," schreef Bahá'u'lláh, "haar vrede en veiligheid zijn onbereikbaar, tenzij haar eenheid blijvend tot stand is gebracht."

Rechtvaardigheid en mensenrechten

Rechtvaardigheid is de enige kracht die het ontwakende bewustzijn van de eenheid der mensheid kan omzetten in een collectieve wil waardoor de noodzakelijke structuren van het mondiale gemeenschapsleven vol vertrouwen kunnen worden opgebouwd. In een tijd waarin de wereldbevolking meer en meer toegang krijgt tot informatie van allerlei aard en tot een verscheidenheid aan ideeën, zal men ontdekken dat rechtvaardigheid zichzelf zal doen gelden als het heersende principe van succesvolle sociale organisatie. Steeds vaker zullen voorstellen die de ontwikkeling van de planeet tot doel hebben zich moeten onderwerpen aan de onbevooroordeelde klaarheid van de normen die verlangd worden.

Op individueel niveau is rechtvaardigheid het vermogen van de menselijke ziel dat elke persoon in staat stelt waarheid te onderscheiden van onwaarheid. In de ogen van God, verzekert Bahá'u'lláh, is rechtvaardigheid "het meest geliefd" daar het elk individu in staat stelt met eigen ogen te zien in plaats van door de ogen van anderen, uit eigen kennis te weten in plaats van door de kennis van zijn naaste of de groep waartoe hij behoort. Rechtvaardigheid vraagt om eerlijkheid bij het oordelen, billijkheid in het behandelen van anderen en is aldus een constante maar ook veeleisende metgezellin in de dagelijkse aangelegenheden van het leven.

Op groepsniveau is bekommernis om rechtvaardigheid het onmisbare kompas bij het nemen van collectieve beslissingen, aangezien zij het enige hulpmiddel is waarmee eenheid van denken en doen kan worden bereikt. Verre van het aanmoedigen van de bestraffende geest die in voorbije tijden vaak voor rechtvaardigheid is doorgegaan, is zij de praktische uiting van het besef dat bij het streven naar de vooruitgang van de mensheid de belangen van het individu en die van de samenleving onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. In de mate dat rechtvaardigheid als gids deelneemt aan menselijke interactie, wordt een klimaat van beraadslaging bevorderd dat het objectief bestuderen van mogelijkheden en het selecteren van passende wegen toestaat. In een dergelijk klimaat zullen de telkens weer opduikende tendensen tot manipulatie en partijgeest veel minder kans krijgen het proces van besluitvorming uit zijn koers te brengen.

De implicaties voor sociale en economische ontwikkelingen zijn vèrgaand. De taak om vooruitgang te definiëren wordt door de zorg voor rechtvaardigheid beschermd tegen de verleiding om het welzijn van het overgrote deel van de mensheid - en zelfs dat van de planeet - op te offeren aan de voordelen die technologische doorbraken binnen het bereik van bevoorrechte minderheden kunnen brengen. Bij het ontwerpen en plannen zorgt rechtvaardigheid ervoor dat beperkte hulpbronnen niet bestemd worden voor de jacht op projecten welke irrelevant zijn voor de wezenlijke sociale en economische prioriteiten van een gemeenschap. Bovenal kunnen alleen die ontwikkelingsprogramma's, waarvan waarneembaar is dat ze voldoen aan de noden, en die rechtvaardig en billijk zijn met betrekking tot het doel, hopen op de algemene steun en toewijding van de grote massa van wie de uitvoering afhankelijk is. De menselijke eigenschappen die van belang zijn, zoals eerlijkheid, bereidheid tot werken en een geest van samenwerking worden op succesvolle wijze aangewend voor het bereiken van de zeer veeleisende gezamenlijke doelen als elk lid van de gemeenschap - ja elke groep die deel uitmaakt van de gemeenschap - erop kan vertrouwen dat hij beschermd wordt door richtlijnen en verzekerd is van de voordelen die voor allen in gelijke mate gelden.

Centraal in de discussie over een strategie voor sociale en economische ontwikkeling staat daarom de kwestie van de mensenrechten. De vorming van zo'n strategie vereist dat de bevordering van mensenrechten bevrijd wordt uit de greep van de bedrieglijke dichotomieën waarin zij zo lang gevangen heeft gezeten. De zorg dat ieder mens de vrijheid van gedachte en handelen moet genieten welke bevorderlijk is voor zijn of haar persoonlijke groei rechtvaardigt geenszins de overgave aan de cultus van het individualisme, dat veel facetten van het hedendaagse leven zo grondig aantast. Noch vraagt de zorg voor het veiligstellen van de welvaart van de samenleving als geheel om een verafgoding van de staat als de vermeende bron van het welzijn van de mensheid. Integendeel: de geschiedenis van de huidige eeuw laat maar al te duidelijk zien dat dergelijke ideologieën en de eenzijdige programma's die daaruit voortvloeien zelf de voornaamste vijanden zijn geweest van de belangen die zij beweren te dienen. Alleen binnen een kader van beraadslaging, mogelijk gemaakt door het zich bewust zijn van de organische eenheid van de mensheid, kunnen alle aspecten van de zorg voor mensenrechten op een legitieme en creatieve manier tot uitdrukking komen.

De instantie op wie thans de taak rust om dit kader te ontwikkelen en om het bevorderen van de mensenrechten uit handen te houden van degenen die ervan zouden willen profiteren, is het systeem van internationale instituten dat geboren is uit de tragedies van twee rampzalige wereldoorlogen en de ervaring van de wereldwijde economische afbraak. Opmerkelijk genoeg is de term "mensenrechten" pas algemeen in gebruik genomen sinds de afkondiging van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 en de aanvaarding van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, drie jaar later. In deze historische documenten is de aandacht voor sociale rechtvaardigheid als een correlaat voor de vestiging van wereldvrede formeel erkend. Het feit dat de verklaring in de Algemene Vergadering met algemene stemmen werd aangenomen verleende er vanaf het begin een gezag aan dat in de tussenliggende jaren gestadig is gegroeid.

De activiteit van het individu, die het hechtst verbonden is met het bewustzijn dat kenmerkend is voor de menselijke natuur, is het onderzoeken van de werkelijkheid die op hem- of haarzelf betrekking heeft. De vrijheid om het doel van het bestaan te onderzoeken en om de natuurlijke eigenschappen van de mens te ontwikkelen, die het mogelijk maken dit doel te bereiken, moet beschermd worden. Het moet mensen vrij staan om kennis te vergaren. Dat een dergelijke vrijheid vaak misbruikt wordt en dat dit misbruik op flagrante wijze wordt aangemoedigd door elementen in de hedendaagse samenleving, doet op geen enkele wijze afbreuk aan de geldigheid van het verlangen zelf.

Het is deze karakteristieke drijfveer van het menselijk bewustzijn die de morele verplichting oplegt tot het bekendmaken van veel van de rechten die in de Universele Verklaring en de daaraan gerelateerde verdragen zijn vastgelegd. Universeel onderwijs, vrijheid van beweging, toegang tot informatie en de mogelijkheid om te participeren in de politiek, zijn alle aspecten van zijn uitwerking en behoeven de uitdrukkelijke goedkeuring van de internationale gemeenschap. Hetzelfde geldt voor vrijheid van gedachte en overtuiging, inclusief godsdienstige vrijheid, tezamen met het recht op het hebben van een mening en het recht om deze mening op passende wijze te uiten.

Aangezien het lichaam der mensheid één en ondeelbaar is, wordt elk lid van het menselijk ras dat op de wereld word geboren toevertrouwd aan de hoede van het geheel. Dit beheerderschap vormt de morele basis van het grootste deel van de andere rechten - met name economische en sociale - die de afdelingen van de Verenigde Naties op gelijke wijze proberen te omschrijven. De geborgenheid van het huisgezin, het recht op eigendom en bezit en het recht op privacy liggen alle besloten in een dergelijk beheerderschap. De verplichtingen ten aanzien van de gemeenschap strekken zich uit tot het verschaffen van werk, geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg, sociale zekerheid, redelijke lonen, ontspanning en recreatie en legio andere redelijke verwachtingen van de individuele leden van de samenleving.

Het principe van collectief beheerderschap schept tevens het recht van elk individu te mogen verwachten dat de culturele voorwaarden, welke essentieel zijn voor zijn of haar identiteit, de bescherming genieten van de nationale en internationale wetgeving. Net zoals de rol die de genenpool speelt in het biologische leven van de mensheid en haar milieu, zo is de immense rijkdom van de culturele diversiteit, die in een periode van duizenden jaren bereikt is, van wezenlijk belang voor de sociale en economische ontwikkeling van een mensheid die haar gezamenlijke volwassenwording doormaakt. Dit alles vertegenwoordigt een erfenis die vrijelijk haar vruchten moet kunnen afwerpen in een wereldomvattende beschaving. Aan de ene kant dienen culturele uitingsvormen beschermd te worden tegen verstikking door de materialistische invloeden die thans opgang vinden. Aan de andere kant moeten culturen in staat worden gesteld om, vrij van manipulatie ten gunste van partijpolitieke doelen, binnen steeds veranderende beschavingspatronen op elkaar in te werken.

"Het licht van de mens," zegt Bahá'u'lláh, "is gerechtigheid. Doof het niet met de tegenwind van onderdrukking en tirannie. Het doel van gerechtigheid is het verschijnen van eenheid onder de mensen. De oceaan van goddelijke wijsheid zwelt aan met dit verheven woord, terwijl de boeken der wereld de innerlijke betekenis ervan niet kunnen bevatten."

De kracht van consultatie

Om de standaard van de mensenrechten, welke nu door de gemeenschap van naties worden geformuleerd, te bevorderen en te vestigen als gangbare internationale norm, is een fundamentele herwaardering van menselijke relaties noodzakelijk. Hedendaagse opvattingen over wat natuurlijk en passend is in relaties - tussen mensen onderling, tussen mens en natuur, tussen het individu en de samenleving en tussen de leden van de maatschappij en haar instituten - weerspiegelen de niveaus van inzicht die de mensheid heeft bereikt gedurende vroegere en minder volwassen stadia in haar ontwikkeling. Als de mensheid inderdaad bezig is volwassen te worden, als alle inwoners van de planeet één enkel volk vormen, als rechtvaardigheid het leidende principe van sociale organisatie moet worden - dan moeten bestaande opvattingen die ontstaan zijn zonder dat men van deze opkomende realiteiten op de hoogte was, herzien worden.

Beweging in deze richting is nog maar nauwelijks begonnen. Naarmate deze vordert zal zij leiden naar een nieuw begrip van het wezen van het gezin en van de rechten en verantwoordelijkheden van elk van haar leden. Zij zal de rol van vrouwen op elk niveau van de samenleving geheel transformeren. Het effect ervan op het reorganiseren van de relatie van de mensen met het werk dat zij doen en op hun begrip van de plaats van economische activiteit in hun leven, zal ingrijpend zijn. Deze beweging zal ook verregaande veranderingen in het beheer van menselijke aangelegenheden en in de voor het uitvoeren ervan opgerichte instituten doen ontstaan. Door de invloed ervan zal het werk van het snel groeiende aantal non-gouvernementele organisaties in de samenleving in toenemende mate worden gerationaliseerd. Zij zal het ontstaan van een bindende wetgeving verzekeren, die zowel het milieu als de ontwikkelingsnoden van alle volkeren zal beschermen. Uiteindelijk zal de herstructurering of de transformatie van het systeem der Verenigde Naties, die deze beweging nu reeds teweeg brengt, ongetwijfeld leiden tot de vestiging van een wereldfederatie van naties met haar eigen wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende lichamen.

Centraal in de taak van het opnieuw uitdenken van het systeem van menselijke relaties staat het proces dat Bahá'u'lláh consultatie noemt. "In alle dingen is consultatie noodzakelijk," is Zijn advies. "De volmaaktheid van de gave van begrip komt tot uiting door consultatie."

De norm van het zoeken naar waarheid die dit proces vereist gaat verder dan de onderhandelings- en compromispatronen die het kenmerk neigen te zijn van de hedendaagse discussie over menselijke aangelegenheden. Deze norm kan niet worden bereikt - het verwerven ervan wordt zelfs sterk belemmerd - door de protestcultuur die weer een ander wijd verbreid kenmerk is van de hedendaagse maatschappij. Debat, propaganda, de antagonistische methode, het gehele partijpolitieke apparaat, die reeds lang zulke vertrouwde kenmerken van ons collectieve handelen zijn geweest, zijn alle in de grond schadelijk voor het doel: het bereiken van een consensus met betrekking tot de waarheid van een gegeven situatie en de meest wijze keuze van actie uit de op elk willekeurig moment openstaande mogelijkheden.

Waar Bahá'u'lláh toe oproept is een consultatief proces waarin de individuele deelnemers ernaar streven hun respectieve zienswijzen te overstijgen teneinde te functioneren als leden van een lichaam met zijn eigen belangen en doelen. In een dergelijke atmosfeer, gekarakteriseerd door zowel oprechtheid als hoffelijkheid, behoren ideeën niet toe aan het individu bij wie ze gedurende de discussie zijn opgekomen, maar aan de groep als geheel, die ze kan aannemen, verwerpen of herzien al naargelang ze het na te streven doel het best lijken te dienen. Consultatie zal slagen in de mate waarin alle deelnemers de genomen beslissingen steunen, ongeacht de individuele meningen waarmee men de discussie inging. Onder dergelijke omstandigheden kan een vroegere beslissing snel heroverwogen worden als de ervaring tekortkomingen aan het licht brengt.

In een dergelijk licht bezien is consultatie de werkzame uitingsvorm van rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden. Consultatie is dermate essentieel voor het succes van het collectieve streven, dat zij een basiskenmerk dient te vormen van een levensvatbare strategie voor sociale en economische ontwikkeling. Alleszins wordt de deelname van de mensen van wier betrokkenheid en inspanning het succes van een dergelijke strategie afhangt alleen effectief als consultatie tot het organiserend principe van elke onderneming wordt gemaakt. "Geen mens kan zijn ware staat bereiken," is Bahá'u'lláh’s advies, "dan door rechtvaardig te zijn. Er kan geen kracht bestaan dan door eenheid. Er kan geen voorspoed en geen welzijn worden verkregen dan door consultatie."

Wetenschap en religie

De taken die de ontwikkeling van een wereldgemeenschap met zich meebrengt vragen om bekwaamheden op een peil dat ver uitsteekt boven hetgeen de mensheid zich tot nu toe eigen heeft kunnen maken. Het bereiken van deze niveaus vraagt een enorme uitbreiding van de toegang tot kennis, zowel voor wat betreft individuen als voor sociale organisaties. Universeel onderwijs zal een onmisbare bijdrage leveren aan dit proces van ontwikkeling van bekwaamheden, maar de inspanning zal alleen slagen als de menselijke aangelegenheden zodanig gereorganiseerd worden dat zowel individuen als groepen in elke sector van de maatschappij in staat gesteld worden kennis te vergaren en toe te passen bij het vorm-geven aan de menselijke aangelegenheden.

Door de hele vastgelegde geschiedenis heen is het menselijk bewustzijn afhankelijk geweest van twee fundamentele kennissystemen waardoor zijn potentiële vermogens op progressieve wijze tot uitdrukking zijn gekomen: wetenschap en religie. Door middel van deze twee stelsels werd de ervaring van het ras ingedeeld, werd zijn omgeving verklaard, werden zijn latente krachten onderzocht en werd zijn morele en intellectuele leven gevormd. Deze stelsels hebben gefungeerd als de werkelijke voorlopers van de beschaving. Bovendien is het, achteraf gezien, duidelijk dat de effectiviteit van deze tweeledige structuur het grootst is geweest gedurende periodes waarin religie en wetenschap, elk op zijn eigen terrein, in staat waren harmonieus samen te werken.

Gezien het bijna universele respect dat wetenschap tegenwoordig geniet, behoeven de kwaliteiten ervan geen betoog. In de context van een strategie voor sociale en economische ontwikkeling is de kwestie veeleer hoe wetenschappelijke en technologische activiteiten dienen te worden georganiseerd. Indien dit werk in kwestie voornamelijk beschouwd wordt als het voorrecht van de gevestigde elite, woonachtig in een gering aantal landen, is het duidelijk dat de enorme kloof die een dergelijke ordening nu al tussen de rijken en de armen van de wereld heeft gecreëerd, alleen maar nog breder zal worden, met de eerder opgemerkte desastreuze gevolgen voor de wereldeconomie. Als men het grootste deel van de mensheid hoofdzakelijk blijft beschouwen als consumenten die producten van wetenschap en technologie gebruiken die elders ontwikkeld zijn, dan kunnen programma's, zogenaamd ontworpen om hun noden te lenigen, strikt genomen niet met de term "ontwikkeling" worden aangeduid.

Een belangrijke - en enorm grote - uitdaging is dientengevolge de uitbreiding van wetenschappelijke en technologische activiteit. De middelen van een zo krachtige sociale en economische verandering moeten niet langer het erfgoed zijn van bevoordeelde delen van de samenleving en dienen zo georganiseerd te zijn dat mensen van overal in de gelegenheid worden gesteld op grond van hun capaciteiten in dergelijke activiteiten te participeren. Behalve het ontwerpen van programma's die het noodzakelijke onderwijs binnen bereik brengen van allen die ervan kunnen profiteren, zal het voor een dergelijke reorganisatie nodig zijn over de gehele wereld levensvatbare onderwijscentra te vestigen - instituten, die het vermogen van de volkeren der wereld om deel te nemen aan het voortbrengen en toepassen van kennis, doen groeien. De grote verschillen in individuele capaciteiten erkennend moet een ontwikkelingsstrategie het als een belangrijk doel beschouwen dat alle bewoners der aarde op basis van gelijkwaardigheid toegang verkrijgen tot de processen van wetenschap en technologie - hun gemeenschappelijk geboorterecht. Vertrouwde argumenten voor het behoud van de status quo worden met de dag minder dwingend nu de steeds sneller gaande revolutie in communicatie- technologieën heden ten dage informatie en scholing binnen het bereik brengt van grote aantallen mensen over de gehele aardbol, waar ze zich ook mogen bevinden en wat hun culturele achtergronden ook mogen zijn.

De uitdagingen in het religieuze leven waar de mensheid nu voor staat zijn even ontzagwekkend, hoewel anders van aard. Voor de grote meerderheid van de wereldbevolking is de idee dat de menselijke natuur een geestelijke dimensie heeft - dat zelfs zijn fundamentele identiteit spiritueel van aard is - een waarheid die geen bewijs behoeft. Het is een visie op de realiteit die kan worden ontdekt in de vroegste optekeningen van de beschaving en die gedurende verscheidene millennia door elk van de grote religieuze tradities uit de geschiedenis van de mensheid is gecultiveerd. De duurzame resultaten ervan op het gebied van recht, de schone kunsten en het beschaven van menselijke omgang zijn de zaken die inhoud en betekenis geven aan de geschiedenis. In de één of andere vorm zijn de aansporingen ervan dagelijks van invloed op het leven van de meeste mensen op aarde en, zoals de gebeurtenissen in de wereld op dramatische wijze laten zien, zijn de hunkeringen die het wekt zowel onuitblusbaar als onmetelijk krachtig.

Het lijkt daarom voor de hand liggend dat iedere poging om menselijke vooruitgang te bevorderen, ernaar moet streven om zulke universele en oneindig creatieve vermogens aan te boren. Waarom hebben de geestelijke kwesties waar de mensheid voor staat dan niet centraal gestaan in het ontwikkelingsoverleg? Waarom zijn de meeste prioriteiten van het internationale ontwikkelingsplan - zelfs de meeste eraan ten grondslag liggende veronderstellingen - tot dusver bepaald door materialistische wereldbeschouwingen die slechts door kleine minderheden van de wereldbevolking worden onderschreven? Hoeveel gewicht kan gegeven worden aan een gepretendeerd aanhangen van het principe van universele deelname dat de geldigheid van de eigen culturele ervaring van de deelnemers ontkent?

Er kan aangevoerd worden dat, aangezien geestelijke en morele kwesties historisch gezien verbonden zijn met met elkaar wedijverende theologische doctrines die niet vatbaar zijn voor objectieve bewijsvoering, deze kwesties buiten het kader van de ontwikkelingszorgen van de internationale gemeenschap vallen. Het toekennen van enig belangrijke rol eraan zou lijken op het openen van de deur voor juist die dogmatische invloeden die het sociale conflict hebben gevoed en de menselijke voortgang hebben geblokkeerd. Er schuilt ongetwijfeld een zekere mate van waarheid in een dergelijk argument. Vertegenwoordigers van 's werelds verschillende theologische stelsels dragen een zware verantwoordelijkheid, niet alleen voor het diskrediet waarin geloof zelf bij vele progressieve denkers is geraakt, maar ook voor de remmingen en vertekeningen die bij de voortdurende dialoog van de mensheid over geestelijke betekenis zijn voortgebracht. Om echter te concluderen dat het antwoord ligt in het ontmoedigen van onderzoek naar geestelijke werkelijkheid en in het negeren van de diepste wortels van menselijke motivatie is een duidelijke misvatting. Het enige effect van een dergelijke censuur die in de recente geschiedenis is toegepast, is geweest dat het vormgeven van de toekomst van de mensheid is overgeleverd aan een nieuwe orthodoxie, één die beweert dat waarheid amoreel is en dat feiten onafhankelijk zijn van waarden.

Voor zover het het aardse bestaan betreft zijn vele van de grootste prestaties van religie moreel van aard geweest. Door middel van haar leringen en de voorbeelden van erdoor verlichte mensenlevens hebben grote groepen mensen door alle tijden heen en in alle landen het vermogen ontwikkeld om lief te hebben. Zij hebben geleerd de dierlijke kant van hun natuur te beheersen, om grote offers te brengen voor het gemeenschappelijke welzijn, om vergevingsgezindheid, edelmoedigheid en vertrouwen te beoefenen, om rijkdom en andere hulpbronnen aan te wenden op manieren die de vooruitgang van de beschaving dienen. Institutionele systemen zijn ontworpen om deze morele vorderingen te vertalen in normen van sociaal leven op grote schaal. Hoe verduisterd ook door dogmatische aanwassen en afgeleid door sektarische conflicten, zijn de geestelijke impulsen welke in beweging zijn gezet door zulke voortreffelijke figuren als Krishna, Mozes, Boeddha, Zoroaster, Jezus en Mohammed het meest van invloed geweest op de beschaving van het menselijk karakter.

Aangezien de uitdaging dus de versterking van de vermogens van de mensheid is door middel van een geweldige uitbreiding van de toegang tot kennis, moet de strategie die dit mogelijk kan maken opgebouwd worden rondom een voortgaande en steeds krachtiger wordende dialoog tussen wetenschap en religie. Het is overduidelijk - of zou dat reeds moeten zijn - dat op elk gebied van menselijke activiteit en op elk niveau de inzichten en vaardigheden die de wetenschappelijke verdienste vertegenwoordigen, zich tot de kracht van geestelijke overtuiging en morele principes moeten wenden om de juiste toepassing ervan te verzekeren. Mensen moeten bijvoorbeeld leren hoe feiten van veronderstellingen te scheiden, ja zelfs om onderscheid te maken tussen subjectieve gezichtspunten en objectieve realiteit. De mate waarin individuen en instituten die op deze wijze zijn toegerust bij kunnen dragen aan menselijke vooruitgang zal echter bepaald worden door hun toewijding aan waarheid en hun onthecht zijn aan de drijfveren van hun eigen belangen en hartstochten. Een andere vaardigheid die de wetenschap in alle mensen dient te cultiveren is het denken in termen van processen, inclusief historische processen. Echter als deze intellectuele vooruitgang uiteindelijk op welke wijze ook moet bijdragen aan het bevorderen van ontwikkeling, mag het perspectief ervan niet versluierd worden door vooroordelen van ras, cultuur, geslacht of sektarisch geloof. Evenzo zal de oefening die de bewoners van de aarde in staat zal stellen om deel te nemen in het creëren van welstand de doelstellingen van ontwikkeling slechts bevorderen naar gelang een dergelijke impuls verlicht wordt door het geestelijke inzicht dat dienstbaarheid aan de mensheid het doel is van zowel het individuele leven als van de georganiseerde samenleving.

Economie en de herwaardering van werk

In verband met het op een hoger peil brengen van het menselijk vermogen door middel van uitbreiding van kennis op alle gebieden is het nodig dat de economische problemen waar de mensheid voor komt te staan worden aangepakt. Zoals de ervaring van de laatste decennia leert, kunnen materiële voordelen en inspanningen niet beschouwd worden als doelen op zichzelf. Hun waarde bestaat niet alleen in de zorg voor de fundamentele noden van de mensheid met betrekking tot huisvesting, voedsel, gezondheidszorg en dergelijke, maar ook in het vergroten van het bereik

van de menselijke vermogens. De belangrijkste rol, die voor de inspanningen op economisch gebied bij ontwikkeling is weggelegd, is het toerusten van mensen en instituten met de middelen waarmee zij het werkelijke doel van ontwikkeling kunnen bereiken: namelijk het leggen van fundamenten voor een nieuwe sociale orde welke de onbegrensde mogelijkheden, latent in het menselijke bewustzijn aanwezig, kunnen cultiveren.

De uitdaging voor het economisch denken is om dit doel van ontwikkeling - en de eigen rol in het aanmoedigen van het scheppen van de middelen om die te bereiken - ondubbelzinnig te accepteren. Alleen op deze manier kunnen economie en de aanverwante wetenschappen zichzelf bevrijden van de onderstroom van de materialistische preoccupaties die hen er nu van afleiden, en hun potentieel verwezenlijken als instrumenten die vitaal zijn voor het bereiken van menselijk welzijn in de volle betekenis van het woord. Nergens is de behoefte aan een keiharde dialoog tussen het werk der wetenschap en de inzichten van religie duidelijker.

Het probleem van armoede illustreert dit punt. Voorstellen om deze aan te pakken zijn gebaseerd op de overtuiging dat er materiële hulpbronnen bestaan, of door wetenschappelijke en technologische inspanning kunnen worden gecreëerd, die deze eeuwenoude kwaal zullen verlichten en uiteindelijk geheel en al zullen doen verdwijnen als aspect van het menselijk leven. Een belangrijke reden waarom een dergelijke verlichting niet wordt bereikt is dat de noodzakelijke wetenschappelijke en technologische vorderingen reageren op een aantal prioriteiten die slechts oppervlakkig gerelateerd zijn aan de werkelijke belangen van het merendeel der mensheid. Een drastische herordening van deze prioriteiten is noodzakelijk als de last van armoede voorgoed van de schouders van de wereld moet worden afgenomen. Een dergelijke prestatie vraagt een vastberaden zoektocht naar juiste waarden, een zoektocht die zowel de geestelijke als de wetenschappelijke hulpbronnen van de mensheid grondig op de proef zal stellen. Religie zal ernstig belemmerd worden aan deze gezamenlijke onderneming bij te dragen zolang het gevangen blijft in bekrompen doctrines die geen onderscheid kunnen maken tussen tevredenheid en louter passiviteit en die leren dat armoede een wezenlijk kenmerk is van het leven op aarde, waaraan men slechts in de volgende wereld kan ontsnappen. Om effectief deel te nemen aan de krachtsinspanning om de mensheid materiële welvaart te brengen, moet de religieuze geest - in de Bron van inspiratie van waaruit het vloeit - nieuwe geestelijke denkbeelden en principes vinden welke relevant zijn voor een tijdperk dat eenheid en rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden wenst te vestigen.

Werkloosheid brengt soortgelijke kwesties ter discussie. Over het algemeen wordt het begrip werk in het hedendaagse denken bijna volledig gereduceerd tot de idee van betaalde arbeid, gericht op het verkrijgen van de middelen ter consumptie van beschikbare goederen. Het systeem is een vicieuze cirkel: verwerving en consumptie, resulterend in de handhaving en vergroting van de productie van goederen, en als gevolg daarvan in het steunen van betaalde arbeid. Stuk voor stuk beschouwd zijn al deze activiteiten essentieel voor het welzijn van de maatschappij. Echter, de tekortkoming in het algehele concept laat zich lezen in de apathie die sociale commentatoren bespeuren onder grote aantallen werknemers in elk land, alsook in de ontmoediging onder de groeiende legers werklozen.

Het is daarom niet verwonderlijk dat de erkenning dat de wereld dringend behoefte heeft aan een nieuwe "arbeidsethiek" groeiende is. Ook hier kunnen weer alleen inzichten die door de creatieve wisselwerking tussen de wetenschappelijke en religieuze kennisgebieden ontstaan zijn een dermate fundamentele heroriëntatie van gewoonten en opvattingen teweegbrengen. In tegenstelling tot de dieren, die voor hun voedsel afhankelijk zijn van datgene wat de omgeving gemakkelijk verschaft, worden mensen aangespoord om het immense potentieel dat latent in hen aanwezig is tot uitdrukking te brengen door middel van productief werk, ontworpen om in de behoeften van henzelf en die van anderen te voorzien. Door op die wijze te handelen worden zij deelnemers - op wat voor bescheiden niveau dan ook - aan de processen voor de vooruitgang van de beschaving. Zij vervullen doelen die hen met anderen verenigen. In zoverre arbeid bewust ter hand genomen wordt in een geest van dienstbaarheid aan de mensheid, zegt Bahá'u'lláh, is het een vorm van gebed, een manier om God te aanbidden. Elk individu heeft het vermogen zichzelf in dit licht te bezien en op dit onvervreemdbaar vermogen van het zelf moet een ontwikkelingsstrategie een beroep doen, wat ook de aard van de te volgen plannen moge zijn, wat ook de beloningen kunnen zijn die zij beloven. Ieder beperkter perspectief zal nooit die enorme mate van inspanning en toewijding van de wereldbevolking oproepen die de economische taken die in het verschiet liggen, zullen verlangen.

Ten gevolge van de milieucrisis staat het economisch denken voor een soortgelijke uitdaging. De dwalingen in theorieën, gebaseerd op het geloof dat er geen grens is aan het vermogen van de natuur om elk beroep dat de mens erop doet te vervullen, zijn nu ontnuchterend aan het licht gebracht. Een cultuur die absolute waarde hecht aan expansie, acquisitie en aan de bevrediging van de verlangens van de mens, wordt gedwongen te erkennen dat dergelijke doelen op zichzelf geen reële leidraad vormen voor beleid. Ontoereikend ook zijn de benaderingen van economische vraagstukken waarvan de beleidsinstrumenten voorbijgaan aan het feit dat de meeste grote uitdagingen eerder in een groter verband staan dan geïsoleerd kunnen worden.

De vurige hoop dat deze morele crisis op de één of andere wijze het hoofd geboden kan worden door de natuur zelf te verafgoden, is een teken van de geestelijke en intellectuele wanhoop welke deze crisis heeft veroorzaakt. De erkenning dat de schepping een organische eenheid is en dat de mensheid verantwoordelijk is voor de zorg daarvoor, is - hoe welkom ook - niet van voldoende invloed om een nieuw waardensysteem in het bewustzijn der mensen te doen ontstaan. Alleen een doorbraak van begrip dat in de volle betekenis zowel wetenschappelijk als geestelijk van aard is, zal het menselijk ras in staat stellen het beheerderschap op zich te nemen waartoe de geschiedenis het oproept.

Vroeg of laat zullen alle mensen bijvoorbeeld het vermogen tot tevredenheid moeten terugvinden, net als ze zich weer zullen moeten verheugen in morele discipline en plichtsbetrachting, zaken die tot voor kort als essentiële aspecten van het menszijn werden beschouwd. Door de eeuwen heen vermochten de leringen van de stichters van de grote religies deze karaktereigenschappen keer op keer inboezemen bij de massa die gehoor aan hen gaf. De eigenschappen op zich zijn tegenwoordig van nog groter belang, maar de vorm om ze te uiten moet nu worden aangepast aan het volwassen worden van de mensheid. Ook hier ligt de uitdaging voor religie om zichzelf vrij te maken van de dwangmatigheden uit het verleden: tevredenheid is geen fatalisme, deugdzaamheid heeft niets gemeen met het levenontkennende puritanisme, dat zo vaak de vrijheid nam om namens religie te spreken, en een oprechte plichtsbetrachting leidt niet tot gevoelens van eigendunk maar van eigenwaarde.

Het effect van de voortdurende ontkenning dat vrouwen volledig gelijkwaardig zijn aan mannen scherpt de uitdaging aan wetenschap en religie in het economische leven van de mensheid nog eens aan. Voor iedere objectieve waarnemer ligt het principe van de gelijkwaardigheid van de seksen aan de basis van alle werkelijkheidsbewust denken over het toekomstige welzijn van de aarde en haar bewoners. Het brengt een waarheid onder ogen met betrekking tot de menselijke natuur die door de lange eeuwen van de kindertijd en adolescentie van de mensheid heen grotendeels niet erkend bleef. "In Gods ogen," is de nadrukkelijke verzekering van Bahá'u'lláh, "zijn vrouwen en mannen gelijkwaardig en zullen zij dat voor altijd zijn." De met rede begiftigde ziel heeft geen sekse en welke sociale onrechtvaardigheden in het verleden ook mogen zijn opgelegd door de noodzaak om te overleven, zij kunnen duidelijk niet gerechtvaardigd worden in een tijd waarin de mensheid aan de drempel van volwassenheid staat. Een verplichting tot het vestigen van volledige gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen, in alle takken van het leven en op elk niveau van de samenleving, zal bepalend zijn voor het welslagen van pogingen om een strategie voor wereldomvattende ontwikkeling te ontwerpen en te implementeren.

Vooruitgang op dit gebied zal inderdaad een belangrijke maatstaf zijn voor het succes van om het even welk ontwikkelingsprogramma. Gezien de essentiële rol van economische activiteit in de vooruitgang van de beschaving zal de mate waarin vrouwen toegang krijgen tot alle richtingen van economische inspanning het zichtbare bewijs zijn van het tempo waarin ontwikkeling voortschrijdt. Deze moeilijke taak gaat veel verder dan het garanderen van een billijke verdeling van kansen, hoe belangrijk dat ook is. Het vraagt om een fundamentele heroverweging van economische kwesties en wel zo dat deze tot de volledige deelname van een grote verscheidenheid aan menselijke ervaring en inzicht uitnodigt, die tot nog toe grotendeels uitgesloten was van het overleg. De klassieke economische modellen van onpersoonlijke markten waarop mensen autonoom en uit eigenbelang keuzes maken, zullen niet ten goede komen aan de noden van een wereld die gemotiveerd is door idealen van eenheid en rechtvaardigheid. De samenleving zal zich in toenemende mate voor de moeilijke taak geplaatst zien om nieuwe economische modellen te ontwikkelen die bepaald worden door inzichten welke ontstaan uit een welwillend besef van gedeelde ervaring, uit het bezien van mensen in relatie tot anderen en uit een erkenning van de centrale plaats van de rol van het gezin en de gemeenschap voor sociaal welzijn. Een dergelijke intellectuele doorbraak - eerder altruïstisch dan egocentrisch gericht - moet sterk putten uit zowel de geestelijke als de wetenschappelijke inzichten van de mensheid, en duizenden jaren aan ervaring hebben de vrouwen voorbereid om cruciale bijdragen te leveren aan de gezamenlijke inspanningen.

Bestuursinstellingen en hun verantwoordelijkheden

De bezinning op een transformatie van de samenleving op deze schaal werpt zowel de vraag op over de macht die aangewend kan worden om deze tot stand te brengen alsook het daarmee onlosmakelijk verbonden probleem van het gezag om deze macht uit te oefenen. Zoals met alle andere implicaties van de steeds sneller gaande integratie van de planeet en haar bewoners moeten deze beide vertrouwde begrippen dringend geherdefinieerd worden.

Door de hele geschiedenis heen - en ondanks de door theologie of ideologie ingegeven verzekering van het tegendeel - is macht voornamelijk opgevat als een gunstige positie die door personen of groepen wordt genoten. Vaak is macht zelfs eenvoudigweg uitgedrukt in termen van een middel dat tegen anderen gebruikt werd. Deze interpretatie van macht is ingeworteld in de cultuur van verdeeldheid en conflict die het menselijk ras gedurende de afgelopen paar millennia heeft gekenmerkt, ongeacht de sociale, religieuze of politieke richtingen die in bepaalde eeuwen, in bepaalde delen van de wereld een overheersende invloed hebben gehad. Over het algemeen is macht een eigenschap geweest van individuen, groeperingen, volkeren, klassen en naties. Het was een eigenschap die eerder werd geassocieerd met mannen dan met vrouwen. Het voornaamste effect van macht was dat het zijn begunstigden de mogelijkheid verleende om zich te verrijken, te overtreffen, te domineren, zich te verzetten en om te winnen.

De daaruit voortvloeiende historische processen waren verantwoordelijk voor zowel de rampzalige terugval in het menselijk welzijn als voor de buitengewone vooruitgang in de beschaving. Het waarderen van de voordelen houdt tevens het erkennen van de tegenslagen in evenals de duidelijke limitering van de gedragspatronen die beide hebben voortgebracht. Gewoontes en gedragingen die gerelateerd zijn aan het gebruik van macht en die verschenen tijdens de eeuwendurende kindertijd en adolescentie van de mensheid hebben de uiterste grenzen van hun effectiviteit bereikt. Vandaag de dag, in een tijd waarin het merendeel van de urgente problemen wereldomvattend van aard is, is het vasthouden aan de idee dat macht een gunstige positie voor verschillende segmenten van de menselijke familie betekent, een grove misvatting in theorie en van geen praktisch nut voor de sociale en economische ontwikkeling van de planeet. Degenen die er nog altijd voorstander van zijn - en zich in vroegere tijden hierdoor zeker konden voelen - zien hun plannen nu vastlopen door onverklaarbare tegenwerkingen en hindernissen. In de traditionele, competitieve betekenis is macht even irrelevant voor de noden van de toekomst der mensheid als de technologie van het vervoer per spoor dat is voor de taak om een ruimtesatelliet in een baan om de aarde te brengen.

De analogie is meer dan toepasselijk. Door de eisen die zijn eigen volwassenwording stelt, wordt het menselijk ras aangespoord zichzelf te bevrijden van zijn overgeërfde begrip en gebruik van macht. Dat de mensheid hiertoe in staat is wordt aangetoond door het feit dat, ofschoon de traditionele opvatting een overheersende invloed heeft, zij altijd in staat is geweest om nog andere vormen van macht te bedenken die essentieel waren voor haar aspiraties. De geschiedenis levert uitvoerige bewijzen dat mensen van elke achtergrond, hoe wisselend en onbeholpen ook, gedurende alle tijden een scala aan creatieve hulpbronnen in zichzelf hebben aangeboord. Het duidelijkste voorbeeld is wellicht de macht van de waarheid zelf, een werktuig voor verandering nauw betrokken bij enkele van de grootste ontwikkelingen in de filosofische, religieuze, artistieke en wetenschappelijke kennis van het ras. Een sterk karakter betekent weer een ander middel om een zeer grote menselijke respons te mobiliseren, evenals de invloed van het voorbeeld, hetzij in het menselijke samenlevingsverbanden. Men is zich vrijwel in het geheel niet bewust van de grootte van de kracht die gegenereerd zal worden als eenheid bereikt wordt, een invloed "zo krachtig", in Bahá'u'lláh's woorden, "dat hij de gehele aarde kan verlichten".

De mate waarin de maatschappelijke instellingen erin zullen slagen om de vermogens die latent in het bewustzijn van de volkeren van de wereld aanwezig zijn op te wekken en te leiden is evenredig met de mate waarin de uitoefening van gezag geleid wordt door principes die in harmonie zijn met de opkomende belangen bij een snel volwassen wordend menselijk ras. In deze principes ligt de plicht van hen die gezag dragen besloten om het vertrouwen, het respect en de oprechte steun te winnen van hen wier handelingen zij wensen te leiden; om in zo groot mogelijke openheid te beraadslagen met allen wier belangen geraakt worden door de besluiten die genomen worden; om op objectieve wijze de werkelijke noden en de verlangens in te schatten van de gemeenschappen die zij dienen; om voordeel te halen uit wetenschappelijke en morele vooruitgang om zo een juist gebruik te kunnen maken van de hulpbronnen van de gemeenschap, inclusief de energie van haar leden. Geen enkel principe voor effectief gezag is zo belangrijk als het geven van prioriteit aan het bouwen en handhaven van eenheid tussen de leden van een gemeenschap en tussen de leden van haar bestuurlijke instellingen. Reeds eerder werd verwezen naar de hiermee zeer nauw verbonden verplichting tot het zoeken naar rechtvaardigheid in alle kwesties.

Het is duidelijk dat dergelijke principes alleen kunnen werken binnen een cultuur die zowel in wezen als in werkwijze echt democratisch is. Door dit te zeggen keurt men echter niet de ideologie van partijgeest goed, die zich overal op schaamteloze wijze de naam van democratie heeft toegeëigend en die zich, ondanks indrukwekkende bijdragen aan de vooruitgang van de mensheid in het verleden, thans in een moeilijk parket bevindt door het cynisme, de apathie en de corruptie waartoe zij aanleiding heeft gegeven.

Bij het selecteren van diegenen die uit haar naam gezamenlijke besluiten moeten nemen, heeft de samenleving geen behoefte aan het politieke theater van nomineren, kandidaat stellen, campagne voeren en stemmen werven, en wordt daarmee ook niet gediend. Het ligt binnen het vermogen van alle mensen om, terwijl zij zich stap voor stap ontwikkelen en ervan overtuigd raken dat hun werkelijke ontwikkelingsbelangen gediend worden door aan hen voorgelegde programma's, verkiezingsprocedures aan te nemen die geleidelijk het kiezen van hun instituten voor besluitvorming zullen verfijnen.

Terwijl de integratie van de mensheid aan kracht wint, zullen diegenen die aldus zijn uitgekozen hun inspanningen in een wereldomvattend perspectief moeten zien. Niet alleen op het nationale, maar ook op het plaatselijke niveau moeten de gekozen bestuurders van de menselijke aangelegenheden zichzelf, volgens Bahá'u'lláh's visie, verantwoordelijk beschouwen voor het welzijn van de gehele mensheid.

Dienstbaarheid

De taak om een wereldomvattende ontwikkelingsstrategie te ontwerpen die de volwassenwording van de mensheid zal versnellen, schept een uitdaging om alle instituten in de samenleving grondig te hervormen. De helden die de uitdaging aangaan zijn alle inwoners van de planeet: de mensheid in het algemeen, leden van bestuurlijke instituten op elk niveau, personen die werkzaam zijn in instellingen voor internationale samenwerking, wetenschappers en sociale denkers, allen die zijn begiftigd met kunstzinnige talenten of die toegang hebben tot de communicatiemiddelen en leiders van niet-gouvernementele organisaties. De respons waartoe opgeroepen wordt moet gebaseerd zijn op een onvoorwaardelijke erkenning van de eenheid der mensheid, op een verplichting om rechtvaardigheid het organiserend principe in de samenleving te maken en op een vastbeslotenheid om de mogelijkheden uit te buiten die een systematische dialoog op gang kunnen brengen tussen de wetenschappelijke en religieuze geesten van het ras voor de ontplooiing van het menselijk potentieel. De onderneming vereist een radicaal opnieuw bezien van de meeste concepten en begrippen gangbaar voor het besturen van het sociale en economische leven. Zij moet eveneens gepaard gaan met een overtuiging dat, hoe lang het proces ook mag duren en welke tegenslagen zich ook mogen voordoen, het bestuur van menselijke aangelegenheden volgens gedragslijnen uitgevoerd kan worden waarmee de werkelijke noden van de mensheid gediend zijn.

Alleen als de gezamenlijke kindertijd van de mensheid inderdaad ten einde is gekomen en het tijdperk van volwassenheid aanbreekt, zal een dergelijk vooruitzicht veel meer inhouden dan het zoveelste utopische fata morgana. De veronderstelling dat een inspanning van een dergelijke omvang als hier wordt voorgesteld door vertwijfelde en elkaar tegenwerkende volkeren en naties kan worden opgebracht, gaat regelrecht tegen het geheel van verworven kennis in. Alleen indien, zoals Bahá'u'lláh deze kwestie verklaart, de loop van de sociale evolutie aangekomen is bij één van die beslissende keerpunten waardoor alle verschijningsvormen van het bestaan plotseling genoodzaakt worden nieuwe stadia van hun ontwikkeling binnen te gaan, kan een dergelijke mogelijkheid verwacht worden. Een diepe overtuiging dat een transformatie van die grootte in het menselijk bewustzijn in volle gang is, heeft geïnspireerd tot de visie die in deze verklaring is uiteengezet. Aan allen bij wie in hun hart een vertrouwde snaar geraakt wordt, brengen Bahá'u'lláh's woorden de verzekering dat God, in deze ongeëvenaarde dag, de mensheid heeft begiftigd met geestelijke hulpbronnen die volledig voor deze uitdaging zijn toegerust:

"O, gij die de hemelen en de aarde bewonen! Daar is verschenen wat nog nimmer tevoren is verschenen."

"Dit is de dag waarin Gods verhevenste gunsten over de mensen zijn uitgestort; de Dag waarin Zijn machtigste genade al het geschapene heeft doordrongen."

De verwarring die de menselijke aangelegenheden op dit ogenblik in beroering brengt kent zijn weerga niet en veel gevolgen ervan zijn zeer destructief. Gevaren die in de hele geschiedenis voor onvoorstelbaar gehouden werden, stapelen zich op rond een verwarde mensheid. De grootste vergissing die de leiders van de wereld op dit kritieke moment echter zouden kunnen maken, is toestaan dat de crisis twijfel zaait over de uiteindelijke uitkomst van het proces dat in gang is gezet. Een wereld verdwijnt en een nieuwe vecht om geboren te worden. De gewoonten, standpunten en instituten die zich door de eeuwen heen hebben opgestapeld, worden onderworpen aan tests die even noodzakelijk als onontkoombaar zijn voor de menselijke ontwikkeling. Van de volkeren der wereld wordt een mate van geloof en vastberadenheid verlangd die in overeenstemming wordt gebracht met de enorme energieën waarmee de Schepper van alle dingen deze geestelijke lente van het ras heeft begiftigd. Bahá'u'lláh's oproep luidt,

"Weest verenigd in beraadslagingen, weest één in gedachte. Laat elke ochtend beter zijn dan de avond tevoren en iedere volgende dag rijker dan de dag van gisteren. 's Mensen verdienste ligt in dienstbaarheid en deugd en niet in het praalvertoon van rijkdom en overvloed. Let erop dat uw woorden gezuiverd zijn van ijdele verbeelding en wereldse begeerten en uw daden gereinigd zijn van sluwheid en argwaan. Verspilt niet de rijkdom van uw kostbare leven in het najagen van slechte en verdorven neigingen en laat evenmin uw inspanningen worden verspild in het bevorderen van uw persoonlijk belang. Weest edelmoedig in uw dagen van overvloed en weest geduldig in het uur van verlies.

Tegenspoed wordt gevolgd door succes en vreugde volgt op smart. Hoedt u voor luiheid en ledigheid en klemt u vast aan hetgeen de mensheid tot voordeel strekt, hetzij jong of oud, hoog of laag.

Hoedt u, opdat gij het onkruid van onenigheid niet onder de mensen zaait en geen doornen van twijfel plant in zuivere en stralende harten."

© Stichting Bahá'í Literatuur, Den Haag, 1995. Laatst gewijzigd: 19-11-2003

Uitgave in samenwerking met: Bahá'í-gemeenschap Nederland, bureau Voorlichting

Onderwijs en opleiding voor de verbetering van de samenleving

Onderwijs en opleiding voor de verbetering van de samenleving

Een bijdrage van Bahá'í International Community aan de 55e zitting van de VN Commissie voor de Positie van Vrouwen

New York—22 February 2011

Dat onderwijs en opleiding van vrouwen en meisjes cruciaal is voor het welzijn en de vooruitgang van gemeenschappen en naties is definitief vastgesteld. Het nut van zulk onderwijs wordt gewoonlijk uitgedrukt met betrekking tot economische groei, maar materieel welzijn is slechts een van de vele voorwaarden die van invloed zijn op de deelname van vrouwen en meisjes aan de ontwikkeling van de samenleving. Om enige zinvolle en blijvende verhoging van deze deelname te realiseren is een meer fundamentele dialoog vereist over het wezen van ontwikkeling, ‘moderniteit’, en de organisatie van kennis genererende activiteit.

De mens is niet slechts een economisch en sociaal wezen, maar ook een geestelijk wezen met een vrije wil en een geweten dat het zoeken naar zingeving en waarheid mogelijk maakt. Zonder de vrijheid om zich met deze essentiële menselijke zoektocht bezig te houden is waardigheid, noch rechtvaardigheid, noch ontwikkeling – in hun volle betekenis - mogelijk. Bahá'í International Community vat ontwikkeling op als een mondiale onder-neming om alle mensen in staat te stellen aangeboren vermogens en geestelijke eigenschappen te ontwikkelen[i] en bij te dragen aan de vooruitgang van hun gemeenschap. Ontwikkeling is een onderneming die de inzet vereist van zowel mannen als vrouwen die samenwerken om een maatschappelijke orde op te bouwen die wordt gekenmerkt door rechtvaardigheid, billijkheid, weder-kerigheid en collectieve welvaart. De systemen van onderwijs, wetenschap en technologie dienen dan op een zodanige manier georganiseerd te zijn dat zij zowel de materiële als de geestelijke dimensies van de mens weerspiegelen – en het voor  elk mens mogelijk maken om zijn of haar rechtmatige rol te spelen in de verbetering van de samenleving.

De verdeling van de wereld in producenten en gebruikers van kennis kenmerkt een gebrek van de huidige wereldorde  – met verregaande implicaties voor de kwaliteit en legitimiteit van onderwijs, wetenschap en technologie, evenals voor bestuur en beleid. Als wij het grootste deel van de mensheid blijven beschouwen als gebruikers van technologie die elders gecreëerd wordt, is het niet waarschijnlijk dat zich een blijvende en zinvolle ontwikkeling zal vestigen.[ii] Als toegang tot kennis het recht van ieder mens is, is deelname aan het genereren, toepassen en verspreiden ervan een verantwoordelijkheid die ieder mens op zich dient te nemen en waartoe hij of zij in staat moet worden gesteld.[iii] Door het veranderen van de huidige kennisstroom – van ‘Noord’ naar ‘Zuid’; van stad naar platteland; van mannen naar vrouwen – zal ontwikkeling worden bevrijd uit bekrompen opvattingen over ‘modernisering’.

De ervaring van de wereldwijde Bahá'í-gemeenschap op het gebied van onderwijs en gemeenschapsopbouw heeft laten zien dat verscheidene concepten met name van belang zijn bij het leiden van educatieve processen, waaronder leerplanontwikkeling, naar hun uiteindelijke doel, namelijk de transformatie van personen en hun gemeenschappen. Deze concepten zijn onder andere:

  • Geestelijke en morele opvoeding. In het onderwijs zijn geestelijke en morele ontwikkeling vaak gescheiden van intellectuele training en beroepsopleiding. Deze scheiding is vaak voort-gekomen uit hoogstaande voornemens van tolerantie en respect. Toch moet worden erkend dat alle samenlevingen worden gekenmerkt door politieke, economische en culturele belangen die onder jonge mensen ondermijnende denk- en gedragspatronen stimuleren. Het vermogen bijbrengen om over geestelijke, morele en ethische principes na te denken zal daarom onmisbaar zijn voor de taak een welvarende wereldbeschaving op te bouwen.
  • Heroriëntatie studenten, heroriëntatie leraren. Elk onderwijsprogramma berust op fundamentele aannames over de menselijke natuur. Daarom zal het tot stand brengen van duurzame ontwikkeling afhangen van een heroriëntatie van de onder-liggende opvattingen over zowel leraren als studenten. Een kind – verre van een leeg vat te zijn dat er op wacht gevuld te worden – moet worden beschouwd als “een mijn rijk aan edelstenen van onschatbare waarde,”  waarvan de schatten ten bate van de mensheid alleen door opvoeding en onderwijs worden onthuld en ontwikkeld. Zo moeten ook leraren – hun lovenswaardig beroep is veel te lang  genegeerd en ondergewaardeerd – erkennen dat, als zij een transformatie willen bewerkstellingen op het niveau van het karakter alsook van het intellect, zij allereerst de principes die zij onderwijzen moeten belichamen en vormgeven.
  • Systematisch leren en deelname. Het concept van deelname verschijnt ook in een nieuw licht. Effectieve deelname vereist een systematisch leerproces in elke gemeenschap, op een wijze die de gemeenschap in staat stelt om te bepalen wat haar krachten en noden zijn; om met nieuwe ideeën en methoden, nieuwe technologieën en processen te experimenteren; en uiteindelijk het belangrijkste instrument voor haar eigen ontwikkeling te worden. Een van de eerste stappen in het realiseren van participatie-ontwikkeling is te bevorderen dat steeds meer mensen betrokken zijn in leerprocessen – gekenmerkt door actie, reflectie op actie, en gezamenlijke beraadslaging – in een voortdurende poging om kennis voort te brengen en toe te passen ter verbetering van de omstandigheden van het gemeenschapsleven.
  • Persoonlijke en maatschappelijke trans-formatie. De transformatie van de samenleving vereist zowel de transformatie van het individu als de weloverwogen schepping van nieuwe maat-schappelijke structuren. Mensen moeten onder-wezen en bekrachtigd worden, maar er dient aandacht geschonken te worden aan de culturele, wetenschappelijke en technologische, educatieve, economische en maatschappelijke condities waar-door zij gevormd worden. De voortdurende interactie tussen de ontwikkeling van de indivi-duele mens en de vestiging van nieuwe maat-schappelijke structuren biedt een weg voor sociale verandering en vermijdt zowel zelfgenoeg-zaamheid als gewelddadigheid.
  • Mondiale solidariteit. De uitdaging om de obstakels voor onderwijs en opleiding voor meisjes en vrouwen uit de weg te ruimen zal een mondiaal bestuurssysteem vereisen dat collectieve veilig-heid, mensenrechten, een duurzaam milieu en een eerlijke en rechtvaardige economische orde bevordert. Onderscheidende kenmerken daarvan zullen onder andere zijn: het aanhangen van het principe van gezamenlijk beheer en het inzicht dat de welvaart  van elk van de delen het best verzekerd kan worden door de welvaart van het geheel.

Het mogelijk maken dat steeds meer meisjes en vrouwen toegang krijgen tot onderwijs en opleiding en een actieve rol kunnen spelen in de productie en toepassing van wetenschap en technologie is niet alleen een kwestie van technologie of economie. Integendeel, het vereist dat naties en gemeenschappen zich richten op een veel breder scala van aannames aangaande ontwikkeling, de menselijke natuur, processen om kennis te genereren en te delen, vooruitgang en moderniteit. Louter politieke overeenkomsten zullen onvoldoende blijken, evenals puur pragmatische strategieën en tactieken. Pas wanneer de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen – zij aan zij werkend voor de verbetering van hun gemeenschappen – tot principe wordt verheven, kan begonnen worden om het ware potentieel van de menselijke geest aan te boren. Wanneer principes van billijkheid, rechtvaardigheid en vrijgevigheid de metriek van programmabeoordeling gaan vormen en rekening wordt gehouden met de menselijke natuur in zijn totaliteit, in plaats van alleen met zijn materiele dimensie, dan zal werkelijke ontwikkeling beginnen.



[i] Onder andere het vermogen om verschillende standpunten en inzichten tot uiting te brengen, het vermogen om onbevooroordeeld nieuwe perspectieven in overweging te nemen, het vermogen om verscheidenheid te zien als een bron van kracht, het vermogen om de toestand van een plaatselijke gemeenschap te diagnosticeren en naar een gewenste situatie toe te werken, het vermogen om een debat naar het niveau van een geestelijk of moreel principe te brengen en het vermogen van zelfexpressie. Geestelijke eigenschappen zijn onder andere betrouwbaarheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, integriteit, onzelfzuchtigheid en bescheidenheid.

[ii] Evenals de organisatie van wetenschappelijk activiteit in welke cultuur dan ook, wordt technologische activiteit sterk beïnvloed door culturele, sociale, economische en politieke krachten. Zo zijn bijvoorbeeld, ondanks het feit dat het meeste werk in de landbouw in ontwikkelingslanden wordt gedaan door vrouwen met een laag inkomen, in deze landen mannen de voornaamste gebruikers en ontwerpers van landbouwtechnologie. De uitdaging is dus hoe men omstandigheden kan scheppen en bij vrouwen het vermogen kan versterken om te bepalen welke technologische behoeften er zijn, en technologie te ontwerpen en aan te passen aan de sociale behoeften en beperkte hulpbronnen. Hoe kunnen vrouwen veranderen van passieve gebruikers van technologieën die elders werden ontwikkeld, in actief handelende personen die technologieën uitdenken die voldoen aan de behoeften van hun familie en gemeenschap? In welke vorm kunnen de technologische ontwikkelingsprocessen beter de basisbehoeften van de wereldbevolking weerspiegelen, in het bijzonder van die bevolkingen die de door de huidige marktwerking zijn gemarginaliseerd? Zulke vragen dagen ons uit om de ‘moderne technologie’ in een ander licht te zien – als technologie die beantwoordt aan lokaal bepaalde behoeften en rekening houdt met de materiele, sociale en geestelijke voorspoed van een samenleving als geheel.

[iii] Hoe wetenschappelijke en technologische activiteit georganiseerd dient te worden om mensen overal in staat te stellen aan zulke activiteit deel te nemen is een centraal ontwikkelingsvraagstuk. Een groot deel van de wereld heeft geen toegang tot wetenschap, vooral meisjes en vrouwen niet. Voor het merendeel wordt ‘moderne’ wetenschappelijke kennis voortgebracht aan universiteiten en in gespecialiseerde onderzoekscentra  van geïndustrialiseerde landen, steeds vaker in het bezit van privéondernemingen. Hoewel instellingen in de onontgonnen gebieden van de moderne wetenschap een onschatbare rol spelen, is voor de toepassing van kennis voor de rechtvaardige verbetering van het welzijn van de mensheid de deelname van een steeds grotere diversiteit van denkers vereist. Wij moeten overwegen: wat zijn de implicaties van de dominantie van door mannen geleid onderzoek in de wetenschappen? Zouden vrouwen andere vragen stellen? Zouden zij ander wetenschappelijk onderzoek financieren? Gezien het feit dat 95% van de nieuwe wetenschap in de wereld wordt gegenereerd in landen die slechts een vijfde van de wereldbevolking omvatten, wat zijn dan de implicaties van het ontbreken van het grote aantal landen en culturen bij de productie van wetenschappelijk onderzoek?

 

Herorientatie Op Welvaart Alternatieven bedenken voor een cultuur van consumentisme

Herorientatie Op Welvaart Alternatieven bedenken voor een cultuur van consumentisme

Een bijdrage van Baha'i International Community aan de 18e zitting van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling

New York—3 May 2010

Tegen de achtergrond van klimaatverandering, milieuvervuiling en de schadelijkheid van extreme rijkdom en armoede heeft de transformatie van een cultuur van onbegrensd consumentisme naar een cultuur van duurzaamheid aan stuwkracht gewonnen, grotendeels dankzij de inspanningen van maatschappelijke organisaties en regeringsinstellingen in de hele wereld. Het is een transformatie die verder gaat dan goed geïnformeerd beleid en `groenere technologieën´ en die een diepgaand onderzoek vereist met betrekking tot ons inzicht in de menselijke aard en in de culturele kaders waardoor de instellingen van de staat, het bedrijfsleven, het onderwijs en de media worden aangestuurd. De vragen wat natuurlijk en wat rechtvaardig is zullen opnieuw kritisch moeten worden onderzocht. Het vraagstuk van duurzame consumptie en productie, dat bij deze Commissie onder de aandacht is, zal moeten worden bezien in de bredere context van het zieke maatschappelijke stelsel – gekenmerkt door competitie, geweld, conflict en onveiligheid – waarvan het deel uitmaakt.

Bahá´í International Community wil in zijn bijdrage aan het Commissieoverzicht van het Tienjarenkader voor Programma´s voor Duurzame Consumptie en Productie ten eerste nota nemen van de sterke punten van dit zich ontwikkelende kader en ten tweede – in lijn met de visie die hiervoor geschetst is – onderwerpen aandragen die verdere bespreking behoeven. Wat de sterke punten betreft: in het kader worden de economischemaatschappelijke- en milieuaspecten van de transitie naar duurzame consumptie en productie meegewogen, waarmee de oude onderverdeling in aparte gebieden2 wordt afgebroken; het erkent de onderlinge verbindingen tussen de thema´s van het kader (bv. opvoeding en onderwijs, institutionele capaciteitsopbouw, deelname van vrouwen, toepassing van inheemse kennis, enz.); er is geprobeerd om belanghebbenden uit de hele wereld erbij te betrekken door middel van regionale consultaties; en er worden actoren uit alle lagen van de maatschappij opgeroepen om de doelen die erin beschreven staan tot stand te brengen.

Toch, aangezien het kader de verschuiving naar duurzame consumptie en productie tracht te bevorderen – en daarbij impliciet de uitdaging aangaat met culturele waarden en normen die ten koste van alles het consumentisme hebben gestimuleerd – zullen een aantal opvattingen die er aan ten grondslag liggen onderzocht moeten worden en, in veel gevallen, herzien moeten worden teneinde de gestelde doelen te kunnen bevorderen. Dit zijn onder andere opvattingen over de menselijke aard; over ontwikkeling (en de aard van vooruitgang en welvaart); over de aard en oorzaken van recente economische crises; over technologische ontwikkelingsprocessen en over de middelen en doelen van onderwijsprocessen. Wij nodigen anderen die actief aan bevordering van duurzame consumptie en productie werken uit om over deze onderliggende kwesties met ons in gesprek te gaan teneinde van elkaars standpunten en ervaringen te leren en gezamenlijk de inspanningen om een rechtvaardige en duurzame samenleving op te bouwen te steunen.

De menselijke natuur

In de discussie over duurzame consumptie en productie neemt het vraagstuk van de menselijke aard een belangrijke plaats in, aangezien het ons aanzet om op de diepste niveaus opnieuw te onderzoeken wie wij zijn en wat ons doel in het leven is. Het mens zijn is in wezen geestelijk van aard; het is geworteld in de innerlijke werkelijkheid – of wat sommigen de ´ziel´ noemen – die wij allen met elkaar delen. De cultuur van het consumentisme heeft mensen echter gereduceerd tot concurrerende, onverzadigbare consumenten van goederen en tot voorwerp van manipulatie door de markt. Algemeen gangbare opvattingen gaan van de veronderstelling uit dat er een hardnekkig conflict bestaat tussen wat mensen werkelijk willen (meer consumeren bijvoorbeeld) en wat de mensheid nodig heeft (bijvoorbeeld gelijke toegang tot hulpbronnen). Hoe kunnen wij dan die verlammende tegenstrijdigheid opheffen waarin wij, aan de ene kant, een wereld met vrede en welvaart wensen, terwijl aan de andere kant in veel economische- en psychologische theorieën mensen als slaaf van hun eigenbelang worden afgeschilderd? De vermogens die nodig zijn voor het opbouwen van een rechtvaardiger en duurzamer maatschappelijk stelsel – gematigdheid, rechtvaardigheid, liefde, gezond verstand, opoffering en dienstbaarheid aan het algemeen welzijn – worden al te vaak als naïeve idealen afgedaan. Toch moeten juist deze, en ermee verband houdende kwaliteiten aangewend worden om neigingen als egoïsme, hebzucht, apathie en gewelddadigheid te overwinnen, trekken die vaak door de markt en politieke machten die de huidige patronen van niet-duurzame consumptie en productie aanmoedigen, worden beloond.

Visie op ontwikkeling

Op eenzelfde wijze dient een visie op duurzaamheid tot stand te komen, vanuit een publieke dialoog over de aard en het doel van menselijke ontwikkeling en welke rollen aan de voorvechters daarvan worden toegewezen.

Bahá´í International Community beschouwt de transitie naar duurzame consumptie en productie als onderdeel van de mondiale onderneming die alle mensen in staat stelt om hun tweeledige doel te vervullen, namelijk hun inherente mogelijkheden te ontwikkelen en bij te dragen aan de verbetering van de bredere gemeenschap. Het is niet voldoende duurzame consumptie en productie voor te stellen als het scheppen van kansen voor hen die in armoede leven, zodat zij in hun basisbehoeften kunnen voorzien. Integendeel, vanuit de opvatting dat elk individu een bijdrage heeft te leveren aan de opbouw van een rechtvaardiger en vreedzamer maatschappelijk stelsel, moeten deze processen op een zodanige manier worden georganiseerd dat iedereen zijn of haar rechtmatige rol als productief lid van de maatschappij kan spelen. Binnen zo een kader kunnen duurzame consumptie en productie worden gekarakteriseerd als processen die door de generaties heen voorzien in de materiële, maatschappelijke en geestelijke behoeften van de mensheid en alle mensen in staat stellen om bij te dragen aan de voortdurende vooruitgang van de samenleving.

Vooruitgang op technische- en beleidsniveaus dient nu samen te gaan met een publieke dialoog – in gelijke mate tussen plattelands- en stadsbewoners; tussen de materieel armen en de welgestelden; tussen mannen, vrouwen en jonge mensen – over de ethische grondslagen van de noodzakelijke systeemverandering. Een duurzame maatschappelijke orde onderscheidt zich onder andere door een ethiek van wederkerigheid en evenwicht op alle niveaus van de menselijke organisatie. De vergelijking met het menselijk lichaam is hier relevant: miljoenen cellen werken samen om menselijk leven mogelijk te maken. De verbazingwekkende diversiteit van vorm en functie verbindt hen in een levenslang proces van geven en ontvangen. Het vertegenwoordigt de hoogste uitdrukking van eenheid in verscheidenheid. Binnen een dergelijke orde wordt het begrip rechtvaardigheid belichaamd in de erkenning dat de belangen van het individu en van de grotere gemeenschap onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het streven naar rechtvaardigheid binnen het kader van eenheid (in verscheidenheid) voorziet in een richtlijn voor collectieve beraadslaging en besluitvorming en biedt een manier aan waardoor verenigd denken en handelen bereikt kan worden.

Uiteindelijk zal de vereiste transformatie om naar duurzame consumptie en productie om te schakelen niets minder inhouden dan een organische verandering in de structuur van de samenleving zelf, zodat de onderlinge afhankelijkheid van het gehele maatschappelijke lichaam volledig weerspiegeld kan worden – alsook de onderlinge verbondenheid met de wereld van de natuur waarop het geheel steunt. Deze veranderingen, waarvan vele alreeds het onderwerp van een aanzienlijk publiek debat zijn, zijn onder meer: het bewustzijn van wereldburgerschap; de uiteindelijke federatie van alle naties door middel van een geïntegreerd bestuurssysteem met het vermogen tot mondiale besluitvorming; het vestigen van structuren die erkennen dat de natuurlijke hulpbronnen van de aarde het gezamenlijke bezit van de mensheid zijn; het vestigen van volkomen gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen; het uitbannen van alle vormen van vooroordeel; de instelling van een wereldmunteenheid en andere integrerende werkwijzen die mondiale economische rechtvaardigheid bevorderen; het aannemen van een internationale hulptaal om wederzijds begrip te vergemakkelijken; een nieuwe bestemming geven aan enorme militaire budgets en ze toewijzen aan constructieve maatschappelijke doelen.

Crisis in het huidig economisch systeem

Zoals bekend, is het heersende ontwikkelingsmodel gebaseerd op een samenleving van energieke consumenten van materiële goederen. In een dergelijk model zijn eindeloos stijgende consumptieniveaus doorslaggevende indicatoren voor vooruitgang en welvaart. Deze gepreoccupeerdheid met de productie en vermeerdering van materiële objecten en gemakken (als bronnen van zingeving, geluk en maatschappelijke acceptatie) heeft zich in de machts - en informatiestructuren gevestigd met uitsluiting van rivaliserende meningen en paradigma´s. De ongebreidelde cultivering van behoeften en wensen heeft tot een systeem geleid dat volledig afhankelijk is van overmatige consumptie door een bevoorrechte minderheid, terwijl voor de meerderheid de uitsluiting, armoede en ongelijkheid toeneemt. Elke volgende mondiale crisis – of het nu het klimaat, energie, voedsel, water, ziekte of financiële ineenstorting betreft– heeft nieuwe dimensies aan het licht gebracht van de uitbuiting en onderdrukking die inherent is aan de huidige consumptie- en productiepatronen. Er bestaat een sterk contrast tussen de consumptie van luxes en de kosten van de voorziening in basisbehoeften: basisonderwijs voor iedereen zou 10 miljard dollar kosten ; toch wordt er in de Verenigde Staten alleen al aan sigaretten jaarlijks 82 miljard dollar gespendeerd. De uitbanning van honger in de wereld zou 30 miljard dollar kosten; water en sanitaire voorzieningen 10 miljard. Ter vergelijking: in 2008 steeg het mondiale militaire budget naar 1.55 triljard dollar.

Het bekrompen materialistische wereldbeeld dat aan veel van het moderne economisch denken ten grondslag ligt heeft bijgedragen aan de ontaarding van het gedrag van mensen, de ontwrichting van families en gemeenschappen, de corruptie van openbare instellingen en de exploitatie en marginalisering van grote delen van de bevolking – vooral vrouwen en meisjes. Economische activiteit en het versterken van de economie (een proces dat economische groei kan inhouden, maar er niet synoniem mee is) spelen ontegenzeggelijk een centrale rol in het bereiken van welvaart voor een landstreek en haar bevolking. Toch zal de omschakeling naar een rechtvaardiger, vreedzamer en duurzamer samenleving vereisen dat er aandacht is voor een harmonieuze dynamiek tussen de materiële en nietmateriële (of morele) dimensies van consumptie en productie. Vooral het laatste zal essentieel zijn om de basis te leggen voor rechtvaardige en vreedzame menselijke relaties; dit behelst het genereren van kennis, het aankweken van vertrouwen en betrouwbaarheid, het uitbannen van racisme en geweld, het bevorderen van kunst, schoonheid, wetenschap, en het vermogen tot samenwerken en het vreedzaam oplossen van conflicten.

In het licht hiervan is het ook belangrijk de nadruk te leggen op de verhouding tussen productie en werkgelegenheid als een cruciaal bestanddeel van een sterke economie. Te vaak gaat een toenemende productiviteit gepaard met decentralisatie of een overstap naar automatisering en dus oplopende werkeloosheid. Een eenzijdige gerichtheid op winstmaximalisatie heeft ook reductie van arbeidskrachten veroorzaakt. Onder het huidige systeem stijgt de werkeloosheid of is er onvoldoende werkgelegenheid en het merendeel van de wereldbevolking verdient niet genoeg om in hun basisbehoeften te voorzien. Degenen die in armoede leven hebben in zo´n systeem geen middelen om zich te uiten. Duurzame productie is niet simpelweg een kwestie van ´groenere technologie´, maar moet veeleer systemen met zich meebrengen die alle mensen in staat stellen bij te dragen aan het productieve proces. In zo´n systeem is iedereen producent en allen hebben de kans om genoeg te verdienen (of te ontvangen als men niet kan verdienen) om in hun behoeften te voorzien. Arbeid is meer dan alleen maar het middel om rijkdom te vergaren en basisbehoeften te vervullen. Werk speelt in de gemeenschap een rol bij het ontwikkelen van iemands talenten, het verfijnen van het karakter, het dienstbaar zijn en het bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving.

Technologische ontwikkeling

In het Kader voor Programma´s wordt nadruk gelegd op het belang van technologieoverdracht en kennisdelen om duurzame niveaus van consumptie en productie te bereiken. Maar toch worden de meeste technologische ontwikkelingen aangedreven door krachten van de markt die niet de basisbehoeften van de wereldbevolking weerspiegelen. Het accent leggen op overdracht van technologie die niet gepaard gaat met inspanningen om deelname aan het genereren en toepassen van kennis te vergroten, kan bovendien de kloof tussen rijken en armen – de ´ontwikkelaars´ en de ´gebruikers´ van technologie - slechts breder maken. Het ontwikkelen van het vermogen om de behoefte aan technologie te kunnen bepalen en om technologisch te kunnen innoveren en aanpassen – uitgaande van maatschappelijke noden en milieueisen - zal van vitaal belang zijn voor maatschappelijke vooruitgang. De transformatie van complexe maatschappelijke werkelijkheden zal vereisen dat zich in plaatselijke bevolkingen institutionele capaciteit ontwikkelt om kennis te creëren en toe te passen op manieren die tegemoet komen aan de specifieke behoeften van die bevolking. Deze kwestie van institutionele capaciteit (bv. de vestiging van regionale centra voor onderzoek en training) vormt een grote uitdaging voor duurzame ontwikkeling. Als deze echter met succes wordt aangegaan zal het resultaat zijn dat de huidige onevenwichtige stroom van kennis in de wereld wordt gestopt en dat ontwikkeling wordt losgekoppeld van slecht ontworpen moderniseringsprocessen. ´Moderne technologie´ zal zich kenmerken door een oriëntatie op de vervulling van plaatselijk bepaalde behoeften en op prioriteiten die rekening houden met zowel de materiële als de morele welvaart van de samenleving als geheel.

Opvoeding en onderwijs

In het Kader voor Programma´s wordt vastgesteld dat twee van de programma´s die de implementatie van duurzame patronen van consumptie en productie kunnen ondersteunen die van onderwijs en de opbouw van institutionele capaciteit zijn. Echter, als de diepgaande verandering in het denken van mensen en in de structuren van de samenleving hierdoor moet worden bewerkstelligd (de noodzakelijke verandering naar duurzaamheid), zal de aard van het onderwijsproces opnieuw moeten worden doordacht. Om te beginnen dient het onderwijsprogramma gebaseerd te zijn op een duidelijk beeld van het soort maatschappij waarin wij willen leven en het soort mensen die deze maatschappij tot stand zullen brengen. Het moet studenten helpen nadenken over het doel van het leven en hen helpen om uit hun culturele werkelijkheid te stappen teneinde alternatieve visies en benaderingen voor de op handen zijnde problemen te ontwikkelen, de veelvoudige gevolgen van hun gedragingen te begrijpen en deze dienovereenkomstig te veranderen.

Scholen dienen zelf deelnemers aan het maatschappelijke transformatieproces te worden. Het leerplan kan niet alleen maar gericht zijn op het overbrengen van relevante kennis en vaardigheden; het moet veelmeer gericht zijn op het ontwikkelen van het enorme potentieel dat in de mens van nature aanwezig is. Mensen moeten geholpen worden om dit potentieel te kanaliseren richting de verbetering van hun gemeenschappen en de vooruitgang van de samenleving als geheel. Het bewustzijnsniveau en de diepgevoelde geest van dienstbaarheid en samenwerking die noodzakelijk zijn om persoonlijk gedrag en institutionele krachten te transformeren in de richting van duurzaamheid zal een transformatie van onderwijsprocessen vereisen die in verhouding is met de voor ons liggende taak.

Hoe de bahá’í-gemeenschap culturele transformatie benadert

Culturele transformatie betekent bewuste veranderingen in persoonlijke keuzes en in institutionele structuren en normen. Al meer dan tien jaar tracht de wereldwijde bahá´í- gemeenschap op systematische wijze een transformatie teweeg te brengen bij mensen en gemeenschappen in de hele wereld – het vermogen tot dienstbaarheid op te wekken en op te bouwen. Het actiekader dat leidend is voor deze activiteiten is verankerd in de dynamiek van het leren – gekenmerkt door actie, reflectie en consultatie. Bahá´ís hebben in duizenden gemeenschappen op buurtniveau processen in gang gezet door middel waarvan mensen van alle leeftijden in staat worden gesteld hun geestelijke capaciteiten11 te erkennen en te ontwikkelen en hun collectieve krachten te kanaliseren richting de verbetering van hun gemeenschappen. Zich bewust van de verlangens van de kinderen van de wereld en van hun behoefte aan geestelijk onderwijs, hebben zij kinderklassen opgezet die erop gericht zijn de basis te leggen voor een nobel en oprecht karakter. Voor jeugd van - 14 jaar hebben zij een leeromgeving gecreëerd die hen in deze kritieke levensperiode helpt hun morele identiteit te vormen en vaardigheden te ontwikkelen die hen in staat stellen hun constructieve en creatieve krachten te kanaliseren richting de verbetering van hun gemeenschappen. Ze worden allemaal uitgenodigd om in kleine groepen mee te doen met participerend leren rondom kernconcepten en thema´s die mensen aanmoedigen om in hun gemeenschappen een middel tot verandering te worden binnen een dynamiek van leren en een oriëntatie op dienstbaarheid.

De ontwikkeling van een curriculum voor deze activiteiten verloopt niet via de weg van ontwerp, praktijktoetsing en evaluatie. In tegendeel, de eerste stap om een pakket lesmateriaal samen te stellen wordt gezet als er, in respons op bepaalde ontwikkelingsbehoeften, ervaring ontstaat uit activiteiten van mensen aan de basis van de gemeenschap. Lesmaterialen worden voortdurend verbeterd naar aanleiding van nieuwe kennis en inzichten. De culturele veranderingen die plaats vinden worden zichtbaar in een groter vermogen om gezamenlijk activiteiten uit te voeren, om zichzelf te zien als een middel tot verandering in de gemeenschap, als een bescheiden student, als een actieve deelnemer in het voortbrengen, verspreiden en toepassen van kennis. De voortdurende cyclus van leren door middel van actie, reflectie en consultatie heeft besef doen ontstaan van de noden en hulpbronnen in allerlei gemeenschappen en heeft ook de werkwijzen voor gezamenlijke actie en beraadslaging verstevigd.

Daarnaast hebben professionals op verschillende gebieden zich in door bahá´í-principes en -waarden geïnspireerde organisaties verenigd om voor duurzame consumptie en productie te werken. Het European Bahá´í Business Forum en geaffilieerde organisaties in andere regio´s werken met business leaders om na te denken over maatschappelijke doelen zonder winstoogmerk, inclusief duurzaamheid in productieprocessen en bedrijfsverantwoordelijkheid. Het International Environment Forum12 promoot al lange tijd duurzame levensstijlen en ethischer consumptie, inclusief deelname in het vroegere Consumer Citizen Network in Europa en thans het Partnership for Education and Research for Responsible Living.

De tendens om culturele normen opnieuw te definiëren in het licht van de dringende behoefte aan rechtvaardigheid en duurzaamheid is duidelijk in opkomst. Leidende culturele instellingen, waaronder regeringen, onderwijs en media, evenals bedrijven, religieuze organisaties en maatschappelijke instellingen, brengen via verschillende maatregelen de waarden van duurzaamheid naar de voorgrond in het publieke bewustzijn. Bredere visies op het doel van de mens en op welvaart bewegen zich van de periferie naar het centrum van de publieke dialoog. Het wordt duidelijk dat de weg naar duurzaamheid er een zal zijn van bemoediging, samenwerking en een voortdurend proces van vragen stellen, leren en actie ondernemen in alle gebieden van de wereld. Die weg zal worden gevormd door de ervaring van vrouwen, mannen, kinderen, de rijken, de armen, de bestuurders en zij die bestuurd worden naargelang iedereen in staat is gesteld zijn of haar rechtmatige rol te spelen in de opbouw van een nieuwe samenleving. Wanneer de stormvloeden van consumentisme, ongebreidelde consumptie, extreme armoede en marginalisatie afnemen, zullen zij de menselijke vermogens tot rechtvaardigheid, wederkerigheid en geluk onthullen.

------- Footnotes:

1 Het voornaamste doel van het 10 Year Framework for Programmes is een mondiaal kader voor acties aangaande duurzame consumptie en productie (SCP) te vormen dat door landen kan worden goedgekeurd en waar ze zich aan kunnen verplichten teneinde de verandering naar duurzame consumptie- en productiepatronen te versnellen, waarbij sociale- en economische ontwikkeling binnen de draagkracht van ecosystemen bevorderd wordt en economische groei wordt losgekoppeld van milieuvervuiling. De grootste uitdaging is niet alleen de belangrijkste programma´s voor het kader te leveren, maar ook de werkwijzen voor hun implementatie ( bv. financiële ondersteuning, capaciteitsopbouw en technische hulp.) Zie: Proposed Input to CSD 18 and 19 on a 10 Year Framework of Programmes on Sustainable Consumption and Production. Third Public Draft (2 September 2009). Prepared by the Marrakech Process Secretariat: UN Department of Economic and Social Affairs (UNDESA) and UN Environment Programme (UNEP).http://esa.un.org/marrakechprocess/pdf/Draft3_10yfpniputtoCSD2Sep09.pdf ]

2 “Het toepassen van een Levenscyclusperspectief op het economische systeem kan een weg zijn om zowel de globale benadering van het 10 YFP te structureren alsook om duidelijke aanknopingspunten voor acties en voor deelnemers te bepalen. Het geeft de mogelijkheid om zich te richten op alleen productie of alleen consumptie, of op een geïntegreerde aandacht voor beide terwijl rekening wordt gehouden met de gevolgen voor economie, maatschappij en milieu van de producten en diensten gedurende hun hele levenscyclus. Omdat het is gebaseerd op het totaal van de hulpbronnen die in de productie van goederen en dienstverlening worden gebruikt evenals op het resulterende afval en de emissies, levert dit levenscyclusperspectief een holistisch beeld op van alle aanknopingspunten voor zowel herstel alsook mogelijke synergetische interventie tijdens de gehele productie- en consumptieketen.” Proposed Input to CSD 18 and 19 on a 10-YearFramework of Programmes (zie 1).

3 Idem

4 “De enorme energie die aan oorlog wordt besteed en verspild, hetzij economisch of politiek, zal in dienst gesteld worden van doelen die het bereik van uitvindingen en technologische ontwikkeling zullen vergroten, van de verhoging van de productiviteit van de mensheid, van de uitbanning van ziekte, van de uitbreiding van wetenschappelijk onderzoek, van het verhogen van het niveau van de lichamelijke gezondheid, van het aanscherpen en verfijnen van het menselijke verstand, van de exploitatie van de ongebruikte en onvermoede hulpbronnen van de planeet, van de verlenging van het menselijk leven en van de bevordering van elke instelling die het intellectuele, het morele en geestelijke leven van het gehele mensenras kan stimuleren.” Shoghi Effendi, The Worldorder of Bahá´u´lláh (Wilmette: Bahá´í Publishing Trust, 1991)

5 Volgens het Worldwatch Institute zijn de consumptie-uitgaven per persoon tussen 1960 en 2006 bijna verdrievoudigd. (Worldwatch Institute, State of the World 201: The Rise and Fall of Consumer Cultures. New York: W.W. Norton & Company, 2010). Jaarlijks wordt 60 miljard ton grondstoffen onttrokken, 50 % meer dan 30 jaar geleden. (Tim Jackson, Prosperity without growth? The transition to a sustainable economy. London: Sustainable Development Commission. March 2009; [http://www.sd-commission.org.uk/ publications/downloads / prosperity_without_growth_report.pdf ]. Het 2005 Millennium Ecosystem Assessment kwam tot de ontdekking dat ongeveer 60 % van de ecosysteem diensten –klimaatregulering, vers watervoorziening, afvalstoffenverwerking, voedsel van viskwekerijen enz. achteruit gegaan waren of niet-duurzaam gehanteerd werden. (Millennium Ecosystem Assessment, Ecosystems and Human Well-Being: Synthesis. Washington, DC: Island Press, 2005.)

6 Action Aid (United Kingdom). Fact File. (http://www.actionaid.org.uk). See also: Sperling, Gene B. (Director of the Center for Universal Education, USA). The Case for Universal Basic Education for the World’s Poorest Boys and Girls. November 2005. (Council on Foreign Relations, www.cfr.org).

7 The Case for Center for Disease Control and Prevention. Economic Facts About U.S. Tobacco Use and Tobacco Production. (Cites 2005 data). [http://www.cdc.gov/tobacco/data_statistics/fact_sheets/economics/econ_fa....

8 United Nations. Press Release. Secretary-General Calls for $30 Billion to Restructure World Agriculture, Create Long-Term Food Security.30 November 2008. [http://www.un.org/esa/ffd/doha/press/foodsideevent.pdf ] 9 “De kosten van het dichten van de kloof tussen huidige trends en datgene wat nodig is om het doel te bereiken worden op een bedrag van 10 tot 18 miljard dollar per jaar geschat.” United Nations Department of Public Information. Press Release. Secretary-General, addressing side event, spells out areas ‘crying out for action’ to advance implementation of water and sanitation agenda. 25 September 2008. [http://www.un.org/News/Press/docs/2008/sgsm11813.doc.htm]. 10 International Institute for Strategic Studies. [http://www.iiss.org/whats-new/iiss-in-the-press/february-2010/reportmili... 11 Net zoals het fysieke lichaam fysieke vermogens bezit voor beweging, groei, enz., heeft ook de ziel vermogens die bewust ontwikkeld kunnen worden. Deze vermogens zijn: het menselijk bewustzijn; de kracht van het intellect en rationeel denken; het vermogen om lief te hebben; de wilskracht; en het vermogen om in actie te komen en te blijven t.b.v. de verbetering van de samenleving, om er maar enkele te noemen.

12 International Environment Forum: www.iefworld.org

13 Partnership for Education and Research about Responsible Living: http://www.hihm.no/hihm/Prosjektsider/CCN/PERL

 

Armoede uitroeien; samen vooruitgang boeken

Armoede uitroeien; samen vooruitgang boeken

Verklaring van de Internationale Baha'i Gemeenschap over armoede

New York—14 February 2008

Deel 1

De wereldwijde armoedecrisis krijgt eindelijk een hoge prioriteit op de internationale agenda. Deze gunstige ontwikkeling veroorzaakt een opleving van het debat en het onderzoek naar de middelen om deze onwaardige toestand uit de menselijke samenleving uit te bannen. Maar hoewel regeringen nieuwe toezeggingen doen om acties te ondernemen, bekruipt een gevoel van stuurloosheid de hele strategie voor de uitroeiing van armoede omdat traditionele theorieën en een conventionele aanpak er niet in slagen jarenlange vooroordelen, spanningen en uitbuiting te verminderen. Tegelijkertijd voelen we een opkomend optimisme door de aandacht en de nieuwe impuls die het zoeken naar oplossingen voor deze wereldwijde uitdaging teweegbrengt.

Vooral materiële termen hebben lange tijd de werkwijzen voor de uitroeiing van armoede bepaald. De kern van de inspanningen van de internationale gemeenschap ligt inderdaad bij de transfer van financiële middelen. De laatste vijftig jaar werd ongeveer 2,3 triljoen dollar uitgegeven aan ontwikkelingshulp(1). Maar deze hulp had spijtig genoeg dikwijls een vernietigend effect op de ontvangende gemeenschappen. In plaats van te zorgen voor grotere zelfvoorziening, verhoogde ze de afhankelijkheid van buitenlandse hulp, onderwierp ze de gemeenschap aan prioriteiten die van buitenaf werden voorgeschreven, leidde ze tot misbruik van hulpgelden en verminderde ze de druk om beleidshervor-mingen door te voeren. Om een krachtig signaal tot verandering te geven hebben de Verenigde Naties ernaar gestreefd de mechanismes voor bijstand uit te breiden en steun los te weken voor armoedebestrijding door het vooropstellen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen.(2)

Nu erkent men in toenemende mate de achterstelling van meisjes en vrouwen(3), slecht bestuur(4), etnische en religieuze spanningen(5), vervuiling van het milieu(6) en werkloosheid(7) als belangrijke hinderpalen voor de vooruitgang en ontwikkeling van gemeenschappen. Zij wijzen op een diepere crisis – een crisis die zijn wortels heeft in de waarden en houdingen die bepalend zijn voor de relaties op elk niveau van de samenleving. Vanuit dit oogpunt kan armoede worden omschreven als de afwezigheid van die ethische, sociale en materiële middelen die nodig zijn om de morele, intellectuele en sociale mogelijkheden van individuen, gemeenschappen en instellingen te ontwikkelen. Moreel denken, besluitvormingsprocessen in overleg met alle partijen en het zich bevrijden van racisme zijn bijvoorbeeld alle belangrijke werktuigen bij armoedebestrij-ding. Dergelijke vaardigheden moeten zowel het individueel gedrag als de politieke instellingen en het beleid bepalen. Om het duidelijk te stellen, het doel dat voor ons ligt is niet alleen het uitroeien van het schandaal van armoede, maar het inschakelen van de mensheid als geheel in het opbouwen van een rechtvaardige wereldorde.

Individuen en organisaties moeten hand in hand werken om deze taak aan te kunnen. Vandaar dat één van de doelen van armoedebestrijding gericht moet zijn op het individu: hij/zij moet geholpen worden waardigheid en zelfbewustzijn te herwinnen, aangemoedigd worden te vertrouwen in de mogelijkheid zijn/haar situatie te verbeteren en ernaar te streven zijn/haar mogelijkheden te benutten. Boven het bereiken van persoonlijke welvaart moet het individu ertoe gebracht worden een bron van sociaal welzijn te worden – van vrede, geluk en voordeel voor hen die rond hem/haar leven. Dienstbaarheid aan anderen is de hoogste uitdrukking van ware menselijkheid. Een tweede doelstelling is gericht op de bestuursinstellingen: op elk niveau van de samenleving moeten zij kanalen zijn waardoor de talenten en de energie van individuen in dienst van de mensheid worden aangewend. Middelen die ertoe bijdragen deze vaardigheid bij individuen en instellingen te ontwikkelen vormen een ware bron van rijkdom voor de gemeenschap.

Net zoals in de materiële wereld bepaalde fysische wetten gelden, zijn voor het sociale weefsel morele principes bepalend. Zij vormen de basis voor de werking van een geordende samenleving. Principes zoals bijvoorbeeld gelijkheid van man en vrouw(8), rechtschapenheid(9) toegang tot onderwijs, mensenrechten en vrijheid van godsdienst en overtuiging(10) hebben een positieve invloed op socio-economische maatregelen die welvaart en stabiliteit bevorderen. De onderlinge afhankelijkheid van de uitdagingen die gepaard gaan met armoede vraagt het vaststellen van duidelijke principes die richting kunnen geven aan de analyse, de besluitvorming en de ontwikkeling van indicatoren om vooruitgang te meten. De wezenlijke verdienste van een principiële benadering is dat het individuen en gemeenschappen in staat stelt problemen van binnenuit en op lange termijn te bekijken in plaats van zich te richten op afzonderlijke noden op korte termijn. Wil een beslissing steun verwerven en resultaten geven moet het besluitvormingsproces zelf integer zijn. De onmiddellijk betrokkenen moeten inspraak hebben en het proces moet verlopen volgens doorzichtige ethische afspraken.

In dat verband biedt de Internationale Baha'i Gemeenschap twee principes aan als leiddraad op het gebied van armoedebestrijding: rechtvaardigheid en eenheid. Achter deze principes schuilt een visie op ontwikkeling waarbij materiële ontwikkeling een middel is voor de morele en culturele vooruitgang van de mensheid. Rechtvaardigheid geeft ons de middelen om het menselijke te kunnen inzetten voor het uitroeien van armoede, door het instellen van wetten, het aanpassen van economische systemen, het herverdelen van rijkdom en ontwikkelingskansen, en het aanhouden van de hoogste ethische principes in het persoonlijk gedrag en het openbare leven. Eenheid verzekert dat de vooruitgang van binnenuit komt en relatievormend is, dat zorg voor de bescherming van de gezinsstructuur en van de lokale, nationale en wereldwijde gemeenschap de leidraad vormt bij inspanningen om armoede te verminderen.

 

Deel 2

 

Goed bestuur

Het voortduren van armoede legt een bijzondere verantwoordelijkheid bij de verkozen leiders van het volk en hun regeringen. Hoewel sommigen beweren dat armoede op zichzelf leidt tot slecht bestuur, zien we ook dikwijls een tegenovergestelde beweging: beter bestuur leidt tot betere ontwikkelingsresultaten(11). Centraal voor een goed bestuur is de vraag naar de karaktereigenschappen – de waarden die een leider uitdraagt bij de uitoefening van zijn functie bepalen in grote mate de richting en uitkomst van zijn werk. Rechtschapenheid is daarbij van het grootste belang, want het bevordert de geloofwaar-digheid in de publieke opinie en bij andere regeringsleiders, het bouwt vertrouwen op in regeringsmaatregelen en bevordert stabiliteit en veiligheid. Doeltreffend leiderschap eist niet alleen een onkreukbare persoonlijke ethiek, maar moet ook de ethische normen versterken van de economische, sociale, juridische en educatieve instellingen, de omvattende regelgeving verbeteren en schaarse hulpbronnen op een doelmatige wijze gebruiken. Wat betreft hun inkomen moeten deze leiders zich tevreden stellen met een gerechtigd en matig loon. Aangezien politiek meer en meer een globale dimensie heeft, moeten verkozen leiders blijk geven van de visie en moed om de nationale belangen geleidelijk aan op één lijn te brengen met de behoeften van een zich ontwikkelende wereldgemeenschap.

Rechtvaardigheid en mensenrechten

De inspanningen van de Verenigde Naties om de uitroeiing van armoede te verbinden met internationale normen van respect voor mensenrechten vormen een positieve stap in de richting van het op één lijn brengen van het werk van regeringen met het principe van rechtvaardigheid. Onze gemeenschappelijke erfenis van mensenrechtennormen, zoals de rechten van het individu en het gezin; de vrijheid om kennis te verwerven en te geloven; de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw en tussen de verschillende rassen; het recht op werk en op onderwijs, bevat het waardevolste wat de mensheid op moreel gebied verwezenlijkt heeft. Deze universele rechten van de mens, die door de meeste regeringen van de wereld zijn erkend, moeten nu ingang vinden in de samenleving en de rechtscultuur en systematisch opgenomen worden in de nationale wetgevingen. Zij moeten vertaald worden in alle talen en toegankelijk gemaakt worden via de media en het onderwijs. Op die manier kunnen de mensenrechtennormen in de plaats komen van gebrekkige rechtssystemen gekenmerkt door een onderdrukkende en willekeurige toepassing van wetten die opgelegd worden aan mensen die hun rechten niet kennen en niet in staat zijn hun noden kenbaar te maken.

Individuele verantwoordelijkheid

Een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de uitroeiing van armoede ligt bij het individu zelf. Hoewel armoede het gevolg is van verscheidene factoren, historische, economische, politieke en klimatologische, bestaat er ook een culturele dimensie, die bepalend is voor individuele waarden en houdingen. Soms kunnen deze de armoedeval vergroten - zoals in het geval van de minderwaardigheid van meisjes en vrouwen, het onbelangrijk achten van onderwijs, of minachting voor het individueel recht op vooruitgang. Andere menselijke eigenschappen zoals eerlijkheid, arbeidswil en samenwerking kunnen ingezet worden om veeleisende doelen te bereiken indien de leden van de gemeenschap ervan overtuigd zijn dat ze rechtvaardig worden behandeld en er zeker van zijn dat de winst aan allen op gelijke wijze ten goede zal komen. Het is echter een hele uitdaging de mensenrechtenbenadering, met zijn klemtoon op bepaalde rechten voor elk individu, ingang te doen vinden zonder een ondersteunende morele invloed die aanspoort tot de nodige veranderingen in houding en gedrag.

Man / vrouw verhouding

De gelijkwaardigheid van man en vrouw is daarvan een voorbeeld: de laatste twintig jaar hebben landen in internationale bijeenkomsten herhaaldelijk de belangrijke rol van vrouwen onderstreept voor het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen; biologie en sociologie hebben aan discriminatie elke wetenschappelijke basis ontnomen; de meeste landen hebben wetten aangenomen die vrouwen dezelfde kansen geven als mannen; verdragen werden ondertekend en aangenomen; nieuwe maatregelen en indicatoren werden ontwikkeld. Toch is de deelname van vrouwen op gebieden als recht, politiek, wetenschap, handel en godsdienst, om er maar enkele op te noemen, nog steeds zeer ondermaats. In streken waar vrouwen toegang krijgen tot onderwijs, werk, en mogelijkheden tot zelfstandig ondernemen, kunnen verregaande effecten vastgesteld worden op vele niveaus: op gezinsniveau leidt het tot een gelijkmatiger verdeling van voedsel, financiële middelen en gezondheidszorg tussen meisjes en jongens; kinderen bereiken een hogere graad van scholing; lagere vruchtbaarheidscijfers leiden tot een betere economische toestand en gezondere zwangerschap; en het publieke debat richt zich op nieuwe aandachtspunten. Men heeft aangetoond dat alleen al het feit dat vrouwen kunnen lezen en schrijven een belangrijker rol speelt in het bevorderen van sociaal welzijn dan het algemeen niveau van rijkdom in de samenleving(12). Het welzijn van hele gezinnen verandert ingrijpend wanneer de economische en sociale omstandigheden en de normen van de gemeenschap gunstig zijn voor de vooruitgang van vrouwen. Maar voor de geleidelijke verandering van normen is meer nodig dan wettelijke maatregelen: het vereist een fundamentele verandering van opinie over de rol van mannen en vrouwen en de moed om traditionele rolpatronen aan te vechten.

Economische activiteit

Armoede wordt onmiskenbaar in stand gehouden door een wisselwerking tussen sociale en materiële factoren. Deze interactie bepaalt welk profijt de samenleving kan halen uit materiële middelen, of deze materiële middelen in de handen van enkelen geconcentreerd zijn of gelijkmatig verdeeld, of zij de samenleving als geheel ten goede komen dan wel schade toebrengen. Op dit ogenblik is een groot deel van de economische activiteit en de wijze waarop deze georganiseerd is, in strijd met duurzaamheid voor het milieu, de vooruitgang van vrouwen, het welzijn van gezinnen, de inschakeling van jonge mensen, de beschikbaarheid van arbeid en de uitbreiding van kennis. De militaire uitgaven in de wereld van meer dan 1 triljoen dollar(13) en de handel in verboden drugs die goed is voor een bedrag van meer dan 300 biljoen dollar(14) overschrijden in ruime mate het geschatte bedrag dat nodig is om de wereldwijde ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties te verwezenlijken op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, duurzaamheid, en de vooruitgang van vrouwen. Economische theorieën gebaseerd op een onpersoonlijke marktwerking, die het individueel handelen uit eigenbelang bevordert, hebben de mensheid niet geholpen te ontsnappen aan de uitersten van extreme armoede aan de ene en overconsumptie aan de andere kant. Nieuwe economische theorieën voor deze tijd moeten gedragen worden door drijfveren die het winstmotief overstijgen. Zij moeten uitgaan van de menselijke en relationele dimensie van elke economische activiteit, die ons samenhoudt als gezin, gemeenschap en als burgers van één wereld. Ze moeten blijk geven van een vernieuwende geest in plaats van verder te gaan op platgetreden wegen, verheffing nastreven in plaats van uitbuiting, en rekening houden met de volledige en vastberaden deelname van vrouwen.

Extreme rijkdom

Economische beschouwingen bij inspanningen om armoede te verminderen hebben vooral aandacht geschonken aan het scheppen van rijkdom maar zich nooit ten volle rekenschap gegeven van het parallelle probleem van de te grote concentratie van die rijkdom. In een onderling verbonden wereld, waar de rijkdom van veel van ‘s werelds rijkste personen groter is dan het BNP van complete landen, bestaan de uitersten van extreme armoede en rijkdom naast elkaar. Terwijl veel inspanningen om het probleem op te lossen gericht zijn op de armen, is het de concentratie van rijkdom in de handen van enkelen die dringend aandacht moet krijgen. De enorme rijkdom die opgewekt wordt door multinationale ondernemingen zou een integraal deel kunnen vormen van de oplossing om armoede te bestrijden, door middel van strikte regulering in het kader van goed wereldburgerschap, die de naleving verzekert van de mensenrechten en de verdeling van de rijkdom ten voordele van brede lagen van de samenleving. De rijkdom van een staat moet niet gemeten worden aan het bruto inkomen in dollars, maar aan de sociale waarde. Het BNP omvat bijvoorbeeld de totale som van alle economische activiteiten - ook de productie van wapens, sigaretten enz. - onafhankelijk van hun waarde voor de gemeenschap of hun impact op het milieu. Nieuwe maatstaven die rekening houden met milieuschade en economische misgroei en die niet gemeten voordelen en onbetaalde inzet toevoegen zijn nodig om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de economische gezondheid en rijkdom van een land(16).

Duurzame ontwikkeling

Algemeen wordt erkend dat de economische voorspoed zeer ten koste van onze natuurlijke rijkdommen gaat(17). Het is zo dat geen enkele industriële mogendheid zich heeft ontwikkeld zonder ernstige schade aan het milieu, waarbij ze niet alleen de veiligheid en welvaart van haar eigen bevolkingen in gevaar bracht maar ook die van zich nog ontwikkelende naties. Het paradigma van noodzakelijke economische groei uit nationaal belang ten koste van sociale- en milieuwaarden en internationale rechtvaardigheid staat onder toenemende druk. Uitdagende ethische vragen betreffende verdeling van middelen en verantwoordelijkheid voor schade dwingen regeringen ertoe institutionele mechanismes te ontwikkelen en een beleid te voeren dat rekening houdt met de welvaart en gezondheid van de hele mensheid en van toekomstige generaties. Op organisatorisch vlak is er behoefte aan een wereldomvattend raadgevend instituut met een sterke wetenschappelijke onderbouw, dat zorg draagt voor het stroomlijnen van het evaluatie- en besluitvormingsproces en waarin ook de niet gouvernementele organisaties betrokken zijn. Het moet op samenhangende wijze milieuvraagstukken verbinden met sociale en economische prioriteiten, want vooruitgang op één van deze terreinen afzonderlijk is niet mogelijk(18). Op onderwijsgebied moeten de leerplannen de verantwoordelijkheidszin voor het milieu ontwikkelen en een geest van onderzoek en vernieuwing bevorderen, zodat de diversiteit van menselijke ervaringen de uitdaging aan kan gaan om een weg voor duurzame milieuontwikkeling te ontwerpen.

Landbouw

Een sleutelelement in een strategie voor duurzame ontwikkeling is de hervorming van de landbouwpolitiek en -organisatie. Voedselproductie en landbouw zijn de grootste bron van werk in de wereld; ongeveer 70% van de armen in ontwikkelingslanden leven in landelijke gebieden en zijn afhankelijk van de landbouw voor hun levensonderhoud(19). Hoewel landarbeid minder belangrijk is geworden door industrialisering en een snel groeiende stedelijke bevolking, blijft landbouw nog steeds de basis van het economische en sociale leven: ondervoeding en voedselonzekerheid verstikken elke poging tot ontwikkeling en vooruitgang. Maar ondanks deze centrale betekenis, blijkt dat armoede vaak geconcentreerd is in landelijke gebieden. Uitputting van de natuurlijke rijkdommen, en gebrek aan informatie en infrastructuur hebben dikwijls voedselonzekerheid tot gevolg, leiden tot kindersterfte en veroorzaken massale emigratie naar de steden, op zoek naar een beter leven. De landbouwer moet zijn of haar rechtmatige plaats krijgen in het proces van ontwikkeling en opbouw van de beschaving: als de dorpen weer opgebouwd worden, zullen de steden volgen.

Werkgelegenheid

Het aanbieden van zinvol werk vormt een essentieel onderdeel van elk armoede-bestrijdingsplan. Het zinvol betrekken van een generatie jongeren is een nog nijpender probleem onder een sterk groeiende stedelijke bevolking, met zich uitbreidende sloppenwijken, stijgende misdaadcijfers, druggebruik en werkloosheid, gepaard aan verlies van familieverbanden en sociale isolatie. Vandaag maken jongeren tussen 15 en 29 jaar bijna de helft uit van de volwassen bevolking in 100 economisch minder ontwikkelde landen(20). Gebrek aan zinvol werk leidt tot hopeloosheid en frustratie. Daarbij moeten we niet alleen de grootte van het werkaanbod beschouwen, maar ook de kwaliteit en zinvolheid ervan. Of het nu gaat om het bewerken van grond of het verkopen van goederen, werk mag nooit beperkt worden tot een middel om meer rijkdom te verwerven of beschouwd worden als een waardeloze productiekost. Iemands werk is een middel om zijn bekwaamheid te vergroten, zijn karakter te verbeteren en bij te dragen aan het welzijn en de vooruitgang van de samenleving. Daarom moet de strijd tegen het gebrek aan werkgelegenheid beginnen bij de waardigheid en waardering van alle menselijke arbeid, hoe nederig en onzeker ze ook is, en al gaat het om onrendabel of onbetaald werk.

Kennis

Voor een betekenisvolle deelname aan het bevorderen van de vooruitgang van een samenleving en de hogere doelen van beschaving is het bolwerk van het onderwijs noodzakelijk. Hoewel veel armoedebestrijdingprogramma’s aandacht hebben besteed aan een betere deelname aan basis- en middelbaar onderwijs, moeten we ook duidelijk een doel stellen op langere termijn: namelijk het organiseren van een samenleving waarin het produceren, verspreiden en de toepassen van kennis in alle aspecten van menselijke activiteit is doorgedrongen. Daarvoor zijn ingrepen nodig op talrijke gebieden zoals een kinderopvoeding die de leergierigheid bevordert; gelijke onderwijskansen voor meisjes en jongens; ontwikkeling van onafhankelijke media; vertaling van teksten uit andere culturen en het bevorderen van vernieuwing en wetenschappelijk onderzoek. Om vrij innovatieve ideeën te kunnen invoeren en oplossingen te ontwikkelen voor ingewikkelde problemen moet de menselijke geest in vrijheid kennis kunnen verwerven.

De spirituele dimensie

De kennis die we nu nodig hebben om de inspanningen voor armoedebestrijding te leiden moet zowel een antwoord kunnen bieden op het gebrek aan middelen als op het gebrek aan spiritueel inzicht. We moeten er zeker van uitgaan dat materiële middelen noodzakelijk zijn, maar zij kunnen op zich geen visie op de volle inhoud van menselijk welzijn voortbrengen; zij bieden geen antwoord op de fundamentele vragen over de menselijke natuur of het doel van ons leven. En het allerbelangrijkste is het feit dat materiële en technische veranderingen alléén niet in staat zijn de fundamentele omkering in het menselijk karakter te bewerken die nodig is om het vernietigende gedrag dat tot de huidige toestand heeft geleid te overwinnen. Zij zullen de menselijke wil niet opwekken en ondersteunen om steeds te volharden, te streven naar uitmuntendheid, nederig de ander te dienen, nieuwe ideeën te ontwikkelen, kennis na te streven, schoonheid te cultiveren en te ijveren voor het welzijn van de hele mensheid. De spirituele dimensie en haar uitdrukking in de godsdiensten van de wereld te betrekken bij dit proces houdt geen terugkeer in naar bijgeloof of fanatisme en betekent op geen enkele wijze het ontkennen van de noodzaak tot rationeel onderzoek. Het gaat erom zowel de erkenning van alle dimensies van de menselijke ervaring als de vaststelling dat armoede zich zowel in het materiële als het spirituele leven van mensen voordoet, te integreren in inspanningen om armoede te verminderen.

Bij onze inspanningen om armoede uit te roeien ervaren we niets minder dan de groeipijnen van een waarlijk wereldomvattende beschaving: nieuwe denkpatronen, nieuwe normen en nieuwe wettelijke regels en instellingen komen met moeite tot stand. Zodra wij de problemen en hun mogelijke oplossingen beter begrijpen, zal een ongekende wereldwijde consensus en de daarmee gepaard gaande capaciteit voor internationale samenwerking de weg bereiden voor resultaten die groter zijn dan we ooit hebben kunnen bereiken. Maar om de kennis en vastberadenheid op te wekken om armoede te overwinnen zullen we een beroep moeten doen op het hele veld van menselijke, spirituele en intellectuele mogelijkheden. Wanneer de mensheid in haar totaliteit betrokken is zal ze het weefsel van beschaving kunnen vernieuwen.

Referenties

 

  1. Easterly, William. The White Man’s Burden: Why the West’s Efforts to Aid the Rest have done so Much Ill and so Little Good. The Penguin Press: New York, 2006
  2. De Millenniumdoelen van de Verenigde Naties, gelanceerd in 2000, bevatten de VN-strategie om armoede te halveren tegen 2015. De acht tijdsgebonden doelstellingen zijn: de grootste honger en armoede uitbannen; lager onderwijs voor iedereen; bevorderen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen; kindersterfte verminderen; gezondheid van moeders verbeteren; strijd leveren tegen hiv/aids, malaria en andere ziekten; actief werken aan een duurzaam milieu; werken aan een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling.
  3. Mason, Andrew D. and Elisabeth M. King. Engendering Development through Gender Equality in Rights, Resources, and Voice. Een onderzoeksrapport van de Wereldbank. World Bank: Washington DC, 2001; Towards Achieving Gender Equality and Empowering Women. International Center in Research for Women: Washington DC, 2005; Chen, M. et al. Progress of the World’s Women 2005: Women, Work & Poverty. United Nations Fund for Women: New York, 2005
  4. Kaufmann, Daniel, Aart Kraay and Massimo Mastruzzi. Governance Matters IV: Governance Indicators for 1996-2004. World Bank: Washington DC, 2005; Arab Human Development Report 2004: Towards Freedom in the Arab World. United Nations Development Programme: New York, 2004; Op 17 september 2007 maakte het United Nations News Centre bekend dat één vierde van het BNP van Afrikaanse staten, of ongeveer 148 biljoen dollar, jaarlijks verloren gaat door corruptie.
  5. Human Development Report 2004. Cultural Liberty in Today’s Diverse World. United Nations Development Programme: New York, 2004.
  6. Stern, Nicholas. Stern Review: The Economics of Climate Change. H.M. Treasury, London, 2006.
  7. World Employment Report 2004-2005. Employment, Productivity and Poverty Reduction. International Labor organization: Geneva, 2004.
  8. Zie noot 3
  9. Zie noot 4.
  10. “The Failed States Index”, Foreign Policy, July/August 2007, 55-63.
  11. Zie noot 2.
  12. Sen, Amartya. Development as Freedom. Anchor: New York, 2000.
  13. United Nations Peacekeeping Operations Background Note. United Nations Department of Public Information: New York, 30 november 2005 (Dollar bedragen in 2005 US dollars).
  14. World Drug Report 2007. United Nations Office on Drugs and Crime: New York, 2007.
  15. De VN gaan ervan uit dat de kostprijs voor het bereiken van de millennium ontwikkelings-doelstellingen in alle landen ongeveer 121$ biljoen bedraagt in 2006, en zal oplopen tot 189$ biljoen in 2015. (VN Millennium Project 2005. Investing in Development: A Practical Plan to Achieve the Millennium Development Goals. Overview. United Nations Development Programme: New York, 2005).
  16. Verschillende wetenschappers onderzoeken alternatieve manieren om de nationale welvaart te meten. De “Genuine Progress Indicator” (GPI) is één van deze alternatieven. In tegenstelling tot de gebruikelijke maat van het Bruto Nationaal Product (BNP), tracht de GPI verminderingen in te brengen voor milieuvervuiling en economische wanverhoudingen en voorheen niet verrekende voordelen (zoals huishoudelijk werk en ouderschap) mee te tellen om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de welvaart van een land. Voor 2002 (het meest recente jaar waarvoor GPI-cijfers beschikbaar zijn) heeft de in de VS gevestigde niet-gouvernementele organisatie Redefining Progress berekend dat tussen 1972 en 2002, toen het BNP groeide met 79%, het GPI slechts met 1% was toegenomen (Jason Venetoulis and Cliff Cobb. The Genuine Progress Indicator 1950-2002(2004 Update). Redefining Progress: Oakland, CA, 2004).
  17. Verslagen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (opgericht in 1988 door de World Metereological Organisation en het VN Milieu Programma) worden veelvuldig geciteerd in debatten over klimaatverandering. De meest recente rapporten onder de titel, Climate Change 2007, omvatten: The Physical Science Basis; Impacts, Adaptation and Vulnerability; and Mitigation of Climate Change; en zijn verschenen bij Cambridge University Press, 2007.
  18. Op nationaal vlak moeten de uitgebreide rapportageverplichtingen gestroomlijnd worden en samengebracht, zodat landen in staat zijn op een efficiënte en samenhangende wijze aan hun verplichtingen te voldoen .
  19. Dixon, John, Aidan Gulliver and David Gibbon. Farming Systems and Poverty: improving farmers’ livelihoods in a changing world. Een gezamenlijke studie van de Food and Agriculture Organisation van de Verenigde Naties en de Wereldbank: Rome en Washington DC, 2001. URL: ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/003/yi86oeoo.pdf
  20. World Watch Institute, Vital Signs 2007-2008. W.W.Norton & Company Inc., New York, 2006.

Verklaring van Baha'i International Community ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Verklaring van Baha'i International Community ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

New York—6 February 2008

Bij de aanvang van dit gedenkjaar, willen wij de ongeëvenaarde en blijvende betekenis van de Verklaring van de Rechten van de Mens onderschrijven. De aanvaarding van deze Verklaring, op 10 december 1948, markeerde een van de eerste gezamenlijke uitingen van een internationale gemeenschap. Zonder tegenstemmen, beaamden de zesenvijftig lidsta­ten van de Verenigde Naties, afkomstig uit alle windstreken, de inherente waardigheid van de mens, het gezag van de wet boven het gezag van de macht, en plaatsten het welzijn van het individu centraal in de internationale wetgeving. Het ethisch terrein van de inter­nationale betrekkingen had nieuwe contouren gekregen. Tot op heden, heeft dit document geïnspireerd tot meer dan zestig internationale verdragen en overeenkomsten, die toene­mend gezag hebben verworven door hun integratie in nationale rechtssystemen.

Omdat economische ongelijkwaardigheid, geweld, vooroordeel en de achteruitgang van het milieu, verwoestende uitwerkingen hebben onder de wereldbevolking, richt de aan­dacht zich geleidelijk aan op de verantwoordelijkheden van staten ten aanzien van de bescherming en bevordering van de mensenrechten. Deze mondiale ziekten dragen er aan bij dat er een nieuw besef van internationale verantwoordelijkheid ontstaat en de opvat­ting van soevereiniteit wordt omgevormd van een onvervreemdbaar recht tot een verant­woordelijkheid. Het groeiende bewustzijn van een mondiale gemeenschap, de ontwikke­ling van systemen voor het toepassen van en het toezicht houden op de mensenrechten en de opkomst van een levendig netwerk van maatschappelijke organisaties als ondersteu­ning van deze rechten, houden de belofte in dat er een mondiale orde tot stand komt die in staat is de waardigheid en de eer van de individu hoog te houden.

Als wereldwijde religieuze gemeenschap die meer dan 2000 etnische groepen uit meer dan 189 landen en gebiedsdelen omvat, bevestigen wij ondubbelzinnig de universaliteit van de rechten die in deze Verklaring onder woorden worden gebracht. Zoals de Verenig­de Naties herhaaldelijk hebben verklaard – alle mensenrechten zijn universeel, ondeel­baar, met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk. Ongeacht hun politieke, econo­mische en culturele systemen, hebben staten de plicht om alle mensenrechten en funda­men­tele vrijheden te bevorderen en te beschermen.

Onder deze rechten is het recht op vrijheid van geweten, geloof of overtuiging – onvoor­waardelijk vastgelegd in de Verklaring – fundamenteel voor de bescherming van de waardigheid van de mens. Toch wordt in vele delen van de wereld het recht van de persoon om te weten en te geloven categorisch ontkend. Mens te zijn houdt in dat men naar waarheid zoekt. Zonder de vrijheid van geweten, zonder de mogelijkheid om de eigen overtuigingen te kiezen, te veranderen en ernaar te leven, wordt het moeilijk, zoniet onmogelijk, om alle andere rechten uit te oefenen. Al vele jaren hebben vervolgde perso­nen en gemeenschappen hun toevlucht gezocht onder de beschutting van dit recht. Op grond van deze expliciete vastlegging van de vrijheid van geweten, geloof of overtuiging, hebben bahá’ís en andere religieuze minderheden gebruik gemaakt van de bescherming die dit recht geeft.

Door de jaren heen hebben bahá´ís een actieve rol gespeeld in het bekendmaken van dit historische document en de ideeën die erin vervat zijn. De artikelen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens geven inderdaad de sociale en ethische principes van het Bahá’í-geloof weer. In 1947 overhandigden bahá’ís hun aanbevelingen aan de nieuwgevormde Commissie voor de Mensenrechten. Steeds wanneer door de Verenigde Naties overeenkomsten werden aanvaard waarin de artikelen van de Verkla­ring werden geïmplementeerd, zorgden bahá´í-gemeenschappen in de hele wereld voor de vertaling en verspreiding van deze documenten, hielden openbare bijeenkomsten om er uitleg over te geven, en werkten voor de ratificatie van verschillende Conventies. Bij vele gelegenheden hebben bahá’ís zich tot de Verenigde Naties en hun respectieve regeringen gericht, wezen daarbij op nieuwe terreinen voor actie en boden concrete voorstellen aan voor een verbe­terde toepassing van mensenrechten verplichtingen. In 1997 lanceerden bahá’ís, als onder­­steuning van het Verenigde Naties Decennium voor Mensenrechteneducatie, een wereldomspannend initiatief voor Mensenrechteneducatie dat aan meer dan 100 nationale afdelingen richtlijnen gaf om de mensenrechteneducatie in hun respectieve landen te versterken.

Thans streven bahá’ís er met hernieuwde urgentie en energie naar om de mondiale gemeen­schap tot stand te brengen die in de Universele Verklaring van de Mensen­rechten wordt voorzien. De wereldwijde bahá’í-gemeenschap doet de plechtige belofte haar inspanningen voort te zetten en te vergroten, en met anderen samen te werken om alle vormen van vooroordeel uit te bannen, de uitersten van armoede en rijkdom te vermin­deren, volledige gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen tot stand te brengen, duur­zame ontwikkeling te bevorderen en begrip tussen de religies van de wereld aan te moedigen. Op deze manier streven wij ernaar de bahá’í-lering te volgen die stelt: “Men beroeme er zich niet op zijn vaderland lief te hebben, maar stelle er een eer in de gehele wereld lief te hebben.” Dat wat de meest kwetsbare onder ons verheft, verheft ons allen.

DE ROL VAN CULTUUR EN CAPACITEIT BIJ DE UITBANNING VAN GEWELD TEGEN VROUWEN EN MEISJES

DE ROL VAN CULTUUR EN CAPACITEIT BIJ DE UITBANNING VAN GEWELD TEGEN VROUWEN EN MEISJES

New York—2 July 2006

De status van vrouwen en meisjes is door vele maatregelen in de afgelopen 50 jaar beduidend verbeterd. Zij hebben een hogere graad van alfabetisering en onderwijs bereikt, hun inkomen per hoofd verhoogd, en zijn opgeklommen naar prominente functies in de professionele en politieke sfeer. Daarnaast zijn uitgebreide lokale, nationale en mondiale vrouwennetwerken erin geslaagd de belangen van vrouwen op de mondiale agenda te plaatsen en de schepping te bevorderen van juridische en institutionele werkwijzen om deze belangen te behartigen. Ondanks de positieve ontwikkelingen richt een meedogenloze epidemie van geweld tegen vrouwen en meisjes – in stand gehouden door sociale normen, religieus fanatisme en uitbuitende economische en politieke omstandigheden – overal op de wereld nog steeds vernielingen aan. Terwijl de internationale gemeenschap worstelt met de toepassing van wetten voor de bescherming van vrouwen en meisjes, is het duidelijk dat er nog steeds een gapende kloof bestaat tussen het juridische apparaat en de cultuur – zichtbaar in onze waarden, gedragingen en instituten – die nodig is om de epidemie te stoppen.

Het onrustbarende geweld tegen vrouwen en meisjes speelt zich af tegen de achtergrond van twee gelijktijdige processen die de huidige mondiale situatie kenmerken. Het eerste is een proces van desintegratie waardoor in elk continent en op elk terrein van het menselijk leven de onmacht van verouderde instellingen, achterhaalde doctrines en ongeloofwaardig geworden tradities zichtbaar wordt, en dit leidt tot chaos en verval in de maatschappelijke orde. Het vermogen van religies om morele invloed uit te oefenen is afgenomen en heeft een moreel vacuüm achtergelaten, gevuld met extremistische meningen en materiële opvattingen van de werkelijkheid die de waardigheid van het menselijk leven ontkennen. Een uitbuitend economisch stelsel dat de uitersten van armoede en rijkdom aanwakkert, heeft miljoenen vrouwen in een positie van economische slavernij gedrongen en hun het recht op bezit, erfenis, lichamelijke veiligheid en gelijke deelname in het productieproces ontzegd. Door etnische conflicten en falende staten is het aantal vrouwelijke migranten en vluchtelingen toegenomen en zijn zij in een positie van nog grotere lichamelijk en economische onveiligheid gedrongen. Binnenshuis en in de gemeenschap wordt deze achteruitgang versneld door het veelvuldig voorkomende huiselijk geweld, de toename van een vernederende behandeling van vrouwen en kinderen en de verspreiding van seksueel misbruik.

Naast een patroon van achteruitgang, kan een tweede opbouwend en verenigend proces worden onderscheiden. Geworteld in de ethiek van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en gevoed door een groeiende solidariteit van de inspanningen van vrouwen in de hele wereld, is men er de afgelopen 15 jaar in geslaagd de kwestie van geweld tegen vrouwen en meisjes op de mondiale agenda te plaatsen. Het uitgebreide juridische en normatieve kader dat gedurende deze periode ontwikkeld is heeft de cultuur van straffeloosheid waarmee zulke mishandeling werd getolereerd en zelfs vergoelijkt bij een verbijsterde internationale gemeenschap onder de aandacht gebracht. De historische VN Verklaring over de Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen uit 1993 definieerde geweld als volgt:

Elke handeling van op sekse gebaseerd geweld die resulteert, of waarschijnlijk zal resulteren, in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of lijden voor vrouwen, inclusief het dreigen met zulke handelingen, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel voorkomend in het openbare- als in het privéleven. [1]

 

Deze definitie vocht de foutieve opvatting aan dat geweld tegen vrouwen en meisjes een privékwestie was. Het huis, de familie of iemands cultuur waren niet langer de uiteindelijke maatstaf voor de juiste handeling waar het geweld tegen vrouwen en meisjes betrof. De daaropvolgende benoeming van een Speciale Rapporteur voor geweld tegen vrouwen en meisjes bood nog een ander instrument om de vele dimensies van deze crisis te onderzoeken en onder de aandacht van de internationale gemeenschap te brengen.

Ondanks grote vooruitgang in de afgelopen vijftien jaar, heeft het falen van naties om het geweld te verminderen de tekortkomingen van een ‘reactieve’ benadering blootgelegd en heeft geleidelijk aan geleid tot het aannemen van het bredere doel om in de eerste plaats geweld te voorkomen. In dit andere kader gezien, bestaat de uitdaging voor de internationale gemeenschap nu uit de vraag hoe wij de sociale, materiële en structurele omstandigheden kunnen creëren waarin vrouwen en meisjes hun mogelijkheden volledig kunnen ontwikkelen. Het scheppen van zulke omstandigheden zal niet alleen inhouden dat er welbewust gepoogd wordt de wettelijke, politieke en economische structuren van de samenleving te veranderen, maar het zal, wat even belangrijk is, de transformatie van mensen vereisen – mannen en vrouwen, jongens en meisjes – die, op verschillende manieren, via hun waarden de uitbuitende gedragspatronen in stand houden. Vanuit het bahá´í-oogpunt bestaat de essentie van elk programma voor maatschappelijke verandering uit de opvatting dat de mens  een geestelijke of morele dimensie heeft. Deze geeft vorm aan iemands begrip van het doel van zijn leven, zijn of haar verantwoordelijkheden jegens de familie, de gemeenschap en de wereld. Naast kritieke veranderingen in het wettelijke, politieke en economische bouwwerk die langzaam vorm aannemen, is de ontwikkeling van de morele en geestelijke vermogens van het individu een essentieel element in de tot nog toe moeilijke zoektocht naar de manier waarop mishandeling van vrouwen en meisjes in de hele wereld voorkomen kan worden.

Het propageren van bepaalde zedelijke beginselen of waarden kan misschien een controversiële gedachte zijn, maar al te vaak waren in het verleden zulke pogingen verbonden met repressieve religieuze praktijken, onderdrukkende politieke ideologieën en bekrompen visies op het algemeen welzijn. Echter, wanneer morele vermogens onder woorden worden gebracht op een wijze die consistent is met de idealen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en gericht zijn op bevordering van de spirituele, sociale en intellectuele ontwikkeling van alle mensen, vormen zij een hoofdonderdeel van de soort transformatie die voor de vorming van een geweldloze samenleving noodzakelijk is. Bovendien moeten zulke capaciteiten verankert zijn in het centrale sociale en geestelijke principe van onze tijd – namelijk de onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van de mensheid als een geheel. Het doel van morele ontwikkeling is dus verschoven van een individualistische opvatting van “verlossing” naar de omarming van de gezamenlijke vooruitgang van het gehele mensenras. Net zoals ons begrip van de sociale en fysieke systemen van de wereld zich heeft ontwikkeld om dit denkbeeld te kunnen aanvaarden, zo moeten we ook de morele capaciteiten ontwikkelen die nodig zijn om ethisch te kunnen functioneren in de tijd waarin we leven.

Hoe kan men dit omzetten in educatieve doelstellingen? Een aantal bahá´í-scholen en instellingen voor hoger onderwijs hebben geconstateerd dat bepaalde morele vermogens kinderen en jeugd helpen om vaardigheden voor moreel denken te ontwikkelen en de verantwoordelijkheid om aan de verbetering van hun gemeenschap bij te dragen op zich te nemen. De overtuiging dat elk mens een geestelijk wezen is met onbeperkte mogelijkheden tot edelmoedig handelen vormt de basis voor zulke curricula, maar om zich te kunnen manifesteren moet dat potentiële vermogen zorgvuldig gecultiveerd worden door middel van een curriculum dat op deze fundamentele dimensie van de mens is afgestemd. Tot de morele capaciteiten die door bahá´í-educatieve instellingen zijn vastgesteld behoren vermogens als: doeltreffend kunnen deelnemen aan conflictvrije gezamenlijke besluitvorming (dit omvat ook de transformatie van uitbuitende gedragspatronen die gebaseerd zijn op het gebruik van geweld en onterecht gestoeld zijn op de opvatting van conflict als een steunpilaar van menselijke interactie); handelen met een rechtschapenheid die op ethische en morele principes gebaseerd is; iemands gevoel van waardigheid en eigenwaarde kunnen bevorderen; op een creatieve en gedisciplineerde manier initiatief kunnen nemen; zich kunnen inzetten voor bekrachtigende, educatieve activiteiten; een beeld kunnen scheppen van een gewenste toekomst die op gedeelde waarden en principes gebaseerd is, en anderen er toe inspireren voor de verwezenlijking van die toekomst te werken; relaties die op dominantie gebaseerd zijn kunnen begrijpen en er aan bijdragen dat ze veranderen in op wederkerigheid en dienstbaarheid gebaseerde relaties. Op deze manier tracht het curriculum de persoon als geheel te ontwikkelen – door integratie van het geestelijke en het materiële, de theorie en de praktijk en het gevoel van individuele vooruitgang met dienstbaarheid aan de gemeenschap.

Terwijl dergelijke waarden op school kunnen worden bijgebracht, vormt het gezin de omgeving waarin kinderen opgroeien en denkbeelden vormen over zichzelf, de wereld en het doel van het leven. Als het gezin in een bepaalde mate faalt aan de fundamentele behoeften van de kinderen te voldoen, zal de samenleving in diezelfde mate belast worden met de gevolgen van verwaarlozing en mishandeling en zal zwaar lijden onder de apathie en het geweld die hier het gevolg van zijn. Het kind leert in het gezin hoe het zit met macht en het gebruik ervan in intermenselijke relaties, hier leert het voor het eerst om autoritair gezag en geweld als uitingsvorm en conflictoplossing te aanvaarden of te verwerpen. In deze omgeving betekent het wijdverspreide geweld van mannen tegen vrouwen en meisjes een aanslag op de fundamentele eenheid van de gemeenschap en de natie.

Gelijkwaardigheid in het gezin vereist veel eerder een groeiende bekwaamheid om te integreren en te verenigen dan om te scheiden en te individualiseren. In een snel veranderende wereld staat het gezin ondraaglijk zwaar onder druk door verschuivingen en onrust op het gebied van milieu, economie en politiek en is het vermogen om de gezinsband te behouden en de kinderen voor te bereiden op het burgerschap in een complexe en kleiner wordende wereld van het allergrootste belang. Het is dus noodzakelijk mannen te helpen begrijpen dat de verantwoordelijkheid voor hun gezin meer omvat dan de zorg voor het economisch welzijn en ook inhoudt dat zij een voorbeeld vormen van gezonde man-vrouw relaties, van zelfdiscipline en dat ze even veel respect hebben voor de mannelijke als de vrouwelijke leden van de familie. Dit is de aanvulling op de rol van de moeder, die de eerste opvoeder van haar kinderen is, en haar geluk, gevoel van veiligheid en eigenwaarde is essentieel voor haar vermogen om een succesvolle ouder te zijn.

Hetgeen kinderen in het gezin leren wordt of bevestigd of tegengesproken door de sociale interacties en waarden die hun gemeenschapsleven vorm geven. De volwassenen in de gemeenschap – opvoeders, gezondheidswerkers, ondernemers, politici, religieuze leiders, politiemensen, mediadeskundigen en dergelijke – dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid de kinderen te beschermen. Het beschermende vangnet van het gemeenschapsleven blijkt echter in vele gevallen onherstelbaar kapot te zijn: miljoenen vrouwen en meisjes worden elk jaar verhandeld en gedwongen tot prostitutie en op slavernij lijkende toestanden; gastarbeiders krijgen met een dubbele achterstelling als vrouw en als gastarbeider te maken, en worden in het zwarte circuit mentaal, lichamelijk en economisch misbruikt door hun werkgevers; het geweld tegen de steeds groter wordende groep oudere vrouwen die zichzelf niet kunnen beschermen, is zeer toegenomen; kinderpornografie verspreidt zich als een virus en stimuleert de begeerte van een consistente, ongereguleerde mondiale markt, in veel landen vormt nu zelfs het naar school gaan voor meisjes een groot risico op lichamelijk en seksueel misbruik.

Religies hebben van oudsher in de hele wereld een bepalende rol gespeeld in het cultiveren van de waarden van een gemeenschap. Maar toch vormen vandaag de dag de vele stemmen die in naam van religie spreken de grootste hindernis voor het uitbannen van geweld en uitbuiting van meisjes en vrouwen. Voorstanders van extremistische religieuze opvattingen gebruiken religieuze gevoelens als instrument voor hun eigen macht en hebben getracht vrouwen en meisjes te “temmen” door hun beweeglijkheid buitenshuis aan banden te leggen, hun toegang tot onderwijs te beperken, hun lichaam te onderwerpen aan schadelijke traditionele gebruiken, voor te schrijven hoe ze zich behoren te kleden en zelfs daden waarvan beweerd wordt dat ze de familie eer aantasten met de dood te bestraffen. De religie zelf dient hoognodig vernieuwd te worden. Een kernpunt van zo´n vernieuwing is de behoefte aan religieuze leiders die onomwonden de gelijkwaardigheid van man en vrouw verkondigen en de vaandeldragers van dit principe worden – een moreel en praktisch principe dat we dringend nodig hebben om op sociaal, politiek en economisch terrein vooruit te kunnen komen. In deze tijd moeten religieuze gebruiken en leerstellingen die internationale mensenrechtennormen op flagrante wijze schenden aan een diepgaand en kritisch onderzoek worden onderworpen met de gedachte in het achterhoofd dat in alle religies ook de stemmen van vrouwen te vinden zijn, die echter vaak afwezig zijn geweest bij de ontwikkeling van de definitie van wat religie is en wat de vereisten ervan zijn.

Het individu en de omstandigheden van haar gezin en leefgemeenschap staan uiteindelijk onder de bescherming van de staat en op dit niveau is er een wanhopige behoefte aan verlicht en verantwoordelijke leiderschap. Veel regeringen blijven echter hun internationale verplichting het geweld tegen en de uitbuiting van vrouwen en meisjes te voorkomen en te bestraffen van zich afschuiven. Bij velen van hen ontbreekt de politieke wil; sommigen stellen onvoldoende middelen beschikbaar voor de toepassing van de wetten; in veel landen bestaan geen speciale instellingen voor hulpverlening in gevallen van geweld tegen vrouwen en meisjes en werken aan preventie blijft in vrijwel alle contexten beperkt tot lokale kortetermijnmaatregelen [2]. In feite kunnen maar weinig staten aanspraak maken op enige vermindering van het overal voorkomende geweld [3]. Veel staten blijven zich verschuilen achter culturele en religieuze bezwaren tegen internationale verdragen die dit geweld veroordelen – waarmee ze een klimaat van juridische en morele straffeloosheid in stand houden waarbinnen het geweld en de slachtoffers ervan grotendeels onzichtbaar blijven.

De periode van het ontwikkelen van juridische kaders moet nu gevolgd worden door nadrukkelijk aandacht voor de toepassing en preventie. De basis van de benodigde maatregelen moet een strategie zijn die gestoeld is op onderwijs en training van kinderen op een manier die hen zowel intellectueel als moreel laat groeien, in hen zowel een gevoel voor waardigheid als van verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun familie, gemeenschap en wereld aankweekt. Budgettair gezien, moet bij preventie een bewuste keus gemaakt worden voor gender-specifieke maatregelen om te garanderen dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor toegankelijke sociale hulpverlening en juridische ondersteuning. Zulke inspanningen moeten kracht bijgezet worden door duidelijke definities van geweld, evenals door uitgebreide methodes om gegevens te verzamelen om nationale inspanningen op dit terrein te kunnen evalueren, en mannen en vrouwen bewust te maken van de hoeveelheid geweld die in hun gemeenschap voorkomt en hoe ernstig het is.

Ondanks haar belangrijke leidende positie in deze kwestie door de Verklaring van 1993, de erkenning van geweld tegen vrouwen en meisjes als een “hinderpaal voor  gelijkwaardigheid, ontwikkeling en vrede” en het werk van de Speciale Rapporteur, is de internationale gemeenschap verdeeld en traag wat betreft het in praktijk brengen van deze woorden. In 2003 werd het gebrek aan handelingskracht duidelijk zichtbaar tijdens de vergaderingen van de 47ste zitting van de VN Commissie voor de Positie van Vrouwen die, voor het eerst in de geschiedenis van de Commissie, niet in staat bleek om tot eensluidende conclusies aangaande geweld tegen vrouwen te komen. In dit geval werden culturele en religieuze argumenten gebruikt bij een poging zich aan de in de 1993 Verklaring omschreven verplichtingen van landen te onttrekken. Het is daarom noodzakelijk dat op toekomstige vergaderingen van de Commissie een besluit valt over de aanvaarding van onbetwistbare termen met betrekking tot de uitbanning van geweld tegen vrouwen of meisjes, waarbij niet alleen de juridische maar ook de morele toon wordt aangegeven die passend is voor deze wereldwijde epidemie.

Om aan haar vele toezeggingen te kunnen voldoen dient de internationale gemeenschap de kracht, het gezag en de middelen voor de mensenrechten van vrouwen, gelijkwaardigheid van man en vrouw en de bekrachtiging van vrouwen spectaculair uit te breiden. De Bahá´í International Community neemt deel aan besprekingen over het voorstel om een autonome afdeling van de Verenigde Naties op te zetten met een uitgebreid mandaat voor het gehele terrein van vrouwenrechten en -belangen. Deze komen voort uit het Beijing Platform for Action, het Cairo Programme of Work, en de Conventie over de Uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen, en zorgen ervoor dat de mensenrechtenvisie volledig in alle aspecten van het VN werk geïntegreerd is. Om te garanderen dat op de hoogste niveaus van besluitvorming in de VN een stem voor vrouwen klinkt, moet een dergelijke afdeling geleid worden door een directeur die de status van Under Secretary-General heeft. Om zijn mandaat doelmatig te kunnen uitvoeren heeft de instelling voldoende nationale vertegenwoordiging nodig evenals onafhankelijke vrouwenrechtenexperts in zijn bestuur.

Inspanningen om de epidemie van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te roeien moeten uit elk segment van de samenleving komen en aangemoedigd worden – van het individu tot aan de internationale gemeenschap. Ze moeten echter niet tot juridische en institutionele hervormingen beperkt blijven, want deze richten zich alleen op de zichtbare misdaad en zijn niet in staat om de diepingrijpende veranderingen te weeg te brengen die nodig zijn om een cultuur te scheppen waar rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid het winnen van de onbezonnenheid van autoritaire macht en lichamelijke kracht. De innerlijke en uiterlijke dimensies van het menselijk leven zijn wederkerig – de een kan niet hervormd worden zonder de ander. Deze innerlijke, ethische en morele dimensie heeft nu behoefte aan transformatie en biedt uiteindelijk de zekerste basis voor waarden en gedragingen die vrouwen en meisjes verheffen en vervolgens weer de vooruitgang van de hele mensheid bevorderen.

HET ZOEKEN NAAR WAARDEN IN EEN TIJDPERK VAN VERANDERING

HET ZOEKEN NAAR WAARDEN IN EEN TIJDPERK VAN VERANDERING

Een verklaring van Bahá’ í International Community ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Verenigde Naties

New York—2 October 2005

I.

In 1945 schonk de oprichting van de Verenigde Naties een visie aan een oorlogsmoede wereld over wat er mogelijk was in de arena van internationale samenwerking en werden nieuwe normen  vastgesteld om de verschillende volkeren en naties naar een vreedzaam samenleven te leiden. Met op de achtergrond de meest  rampzalige oorlog in de geschiedenis van de mensheid, was de oprichting van een wereldorganisatie voor de bescherming van de waardigheid, gelijke rechten en veiligheid van alle mensen en naties een buitengewoon staaltje van staatsmanschap. Zestig jaar later doen de vragen die zich de Conferentie van San Francisco voordeden, zich opnieuw gelden: Waarom hebben de huidige bestuurssystemen niet kunnen zorgen voor de veiligheid, welvaart en het welzijn van de wereldburgers? Welke verantwoordelijkheden hebben de naties tegenover hun buren en hun burgers? Welke fundamentele waarden zouden de betrekkingen moeten leiden tussen en in de naties om zeker te zijn van een vreedzame toekomst?

In de gezamenlijke poging om antwoorden op deze vragen te vinden raakt een nieuw paradigma ingeburgerd – dat van de onderlinge verbondenheid tussen de aard van onze eisen en onze welvaart. Of het nu gaat om armoede, de proliferatie van wapens, de rol van vrouwen, AIDS, wereldhandel, religie, milieubehoud, het welzijn van kinderen, corruptie, of de rechten van minderheidsgroepen – het is duidelijk dat geen van de problemen die de mensheid het hoofd moet bieden elk afzonderlijk op de juiste manier aangepakt kan worden. Het vervagen van nationale grenzen ondanks de crisistoestanden in de wereld heeft ongetwijfeld aangetoond dat het lichaam van de mensheid een organisch geheel is.[1] De praktische  gevolgtrekkingen van dit verschijnend model voor de hervorming van de Verenigde Naties staan in het middelpunt van de bijdrage van Bahá’í International Community ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van dit verheven lichaam.[2]

Het hervormingsproces van de Verenigde Naties moet gezien worden als deel van een globaal ontwikkelingsproces, te beginnen met de vroegste vormen van internationale samenwerking zoals de Volkerenbond en leiden tot verhoogde niveaus van beginselvastheid bij het besturen van menselijke aangelegenheden, vergemakkelijkt door de oprichting van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Mensenrechten, het zich ontwikkelende instituut van internationaal recht, de opkomst en integratie van onlangs onafhankelijk geworden staten, en de werkwijze voor regionale en mondiale samenwerking.  Alleen al de laatste vijftien jaar hebben de oprichting gezien van de Wereldhandelsorganisatie, het Internationaal Strafhof, de Afrikaanse Unie, de significante uitbreiding van de Europese Unie, de mondiale coördinatie bij campagnes in de burgermaatschappij en het verwoorden van de Millenium Development Goals – een  nooit eerder voorgekomen mondiale ontwikkelingsstructuur die bedoeld is om de armoede in de hele wereld uit te bannen. In de loop van deze ontwikkelingen, bleek de definitie van de soevereiniteit van de staat – een hoeksteen van het moderne stelsel van internationale betrekkingen en een basisprincipe van het Handvest van de Verenigde Naties – een onderwerp voor felle discussies: wat zijn de grenzen van de traditionele ideeën over soevereiniteit? Welke verantwoordelijkheden hebben de staten tegenover hun burgers en tegenover elkaar? Hoe moeten dergelijke verantwoordelijkheden uitgevoerd worden?[3]  Hoewel van ongelijke kwaliteit en vol tegenslag geven de zich ontwikkelende instellingen, bewegingen en dialoog blijk van een toenemende  neiging naar eenheid in mondiale zaken en vormen één van de algemeen verspreide kenmerken van sociale organisatie aan het eind van de 20ste en de beginjaren van het nieuwe millennium.

Waarom is de wereld dan, gezien het dramatische toenemen van technieken en fora voor samenwerking, zo ernstig onderling verdeeld? Waarom dan de wereldomvattende kwelling, die de betrekkingen tussen die van verschillende culturen, overtuigingen, religies, politieke  connecties, economische status en geslacht overvalt? Om deze vragen te beantwoorden moeten we onderzoek doen naar de wettelijk toegestane normen, politieke en economische theorieën, waarden en religieuze formuleringen, die het welzijn van de mensheid niet langer bevorderen. De vooruitgang van mannen en jongens ten koste van vrouwen en meisjes heeft de creatieve en materiële mogelijkheden van gemeenschappen om zich te ontwikkelen en hun problemen aan te pakken ernstig beperkt; het veronachtzamen van culturele en religieuze minderheidsgroepen heeft de oude vooroordelen die mensen en naties tegen elkaar opzetten geïntensiveerd; een onbeteugeld nationalisme heeft de rechten en kansen van burgers in andere landen met voeten getreden; in zwakke staten zijn uitbarstingen van conflicten, wetteloosheid en enorme stromen vluchtelingen; bekrompen economische agenda’s die materiële welvaart prijzen hebben vaak de  sociale en morele ontwikkeling die nodig is voor een rechtvaardig en goed gebruik van rijkdom gesmoord. Dergelijke crises hebben de grenzen van traditionele benaderingen van bestuur blootgelegd en de Verenigde Naties voor de onontkoombare kwestie over waarden geteld; welke waarden zijn geschikt om de naties en de volkeren uit de chaos van strijdige belangen en ideologieën te leiden naar een wereldgemeenschap die in staat is om alle niveaus van de menselijke samenleving te doordringen van de principes van gerechtigheid en eerlijkheid?

De kwestie van waarden en hun onlosmakelijke verbondenheid met religieuze en levens-beschouwelijke systemen is op het wereldtoneel verschenen als een onderwerp van bespreekbaar mondiaal belang, die niet door de Verenigde Naties genegeerd kan worden. Hoewel er in de Algemene Vergadering een aantal resoluties passeerde waarin de rol van religie bij het bevorderen van vrede en de behoefte aan het uitbannen van religieuze  onverdraagzaamheid behandeld werd[4], is het voor deze moeilijk om zowel de constructieve rol die religie kan spelen bij het tot stand brengen van een vreedzame mondiale orde als de destructieve invloed die religieus fanatisme kan hebben op de stabiliteit en vooruitgang van de wereld volledig te begrijpen.  Een groeiend aantal leiders en beraadslagende lichamen erkent dat dergelijke overwegingen van de rand naar de kern van de beraadslaging verplaatst moeten worden – een erkenning die tot volledig  begrip moet leiden van de krachtige invloed van met religie verbonden variabele waarden[5] over regeren, diplomatie, mensenrechten, ontwikkeling,  begrippen over rechtvaardigheid en collectieve veiligheid.[6] Noch de politieke leiders noch academici voorzagen zo’n wijdverbreide heropleving van religie in het publieke circuit en ook leidde de praktijk van internationale betrekkingen niet tot het ontwikkelen van de kennismiddelen om zich op een zinvolle manier met religie bezig te houden.[7] Onze overgeërfde begrippen van religie als een onbelangrijke en hinderlijke stem in het internationale publieke circuit bieden geen hulp bij het oplossen van de complexe problemen waarvoor de leiders van de naties in de wereld staan. In feite is een passende rol voor religie in het publieke circuit er een van de meest urgente kwesties van onze tijd.

Dat religies gemanipuleerd en gebruikt zijn om het uiterste te bereiken kan niet ontkend worden. Toch laat een zorgvuldige historische analyse zien dat de periodes met de grootste vooruitgang in de menselijke beschaving die waren waarin zowel geloof en verstand de kans hadden samen te werken, daarbij puttend uit de hulpbronnen van het totaal aan menselijk inzicht en ervaring. Zo kwamen bijvoorbeeld tijdens het hoogtepunt van de Moslimbeschaving wetenschappen, filosofie en de kunst tot bloei; een levendige cultuur van leren stimuleerde de menselijke verbeelding tot nieuwe hoogten, en legde onder andere de exacte basis voor veel van de hedendaagse technische vernieuwingen. Onder de verscheidene beschavingen van de mensheid, heeft religie in het kader van nieuwe morele codes en wettelijke normen voorzien, die uitgestrekte gebieden van de globe van brute en dikwijls anarchistische systemen in meer beschaafder vormen van bestuur hebben veranderd. Het bestaande debat over religie in het publieke circuit werden echter aan beide kanten  gestuurd door de stemmen en acties van extreme voorstanders –  degenen die hun religieuze ideologie met geweld opleggen, wier zichtbaarste vorm van uitdrukken terrorisme is –  en degenen weigeren dat er in het openbare circuit openlijk uitdrukking wordt gegeven aan geloof of overtuiging uitdrukking wordt gegeven. Toch is geen van beide representatief voor de meerderheid van de mensheid en geen van beide bevordert een blijvende vrede.

Op dit kritieke ogenblik in onze evolutie als mondiale gemeenschap, is het zoeken naar gedeelde waarden – behalve het botsen van uitersten – van het hoogste belang voor doelgerichte actie. Een bezorgdheid voor uitsluitend materiële overwegingen zal er niet in slagen de intensiteit te accepteren waarmee de religieuze, ideologische en culturele grootheden  vorm geven aan diplomatie en besluitvorming. Bij een poging om van een gemeenschap van naties die in de eerste plaats verbonden zijn door economische betrekkingen te komen tot een met gedeelde verantwoordelijkheden voor elkanders welvaart en veiligheid, moet de kwestie van waarden een centrale plaats innemen bij de beraadslagingen, verwoord en nauwkeurig bepaald worden. Hoewel de Verenigde Naties herhaaldelijk de noodzaak voor multilateralisme benadrukt heeft, zullen allen zulke pogingen, hoewel een stap in de goede richting,  geen voldoende basis vormen voor het tot stand brengen van gemeenschappelijkheid tussen naties; samenwerking alleen schenkt geen rechtmatigheid of de verzekering van gunstige resultaten die de bevolking ten goede komen. Om de beloften van het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en daaropvolgende verdragen en resoluties na te komen, kunnen we niet langer tevreden zijn met het passief tolereren van elkaars wereldbeschouwingen; wat nodig is is een actief zoeken naar die gezamenlijke waarden en morele principes, die de situatie van elke vrouw, man en kind, ongeacht ras, klasse, religie of politieke mening zullen verbeteren.

Wij houden staande dat de wereldorde die aan het verschijnen is en het proces van mondialisering dat deze bepaalt, gebaseerd moeten worden op het principe dat de mensheid een eenheid is. Dit principe, aanvaard en bevestigd als een algemeen begrip, voorziet in de praktische basis voor het organiseren van betrekkingen tussen alle staten en naties. Het toenemen van de  onderlinge verbondenheid tussen ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten op wereldschaal bevestigt dat vrede en welvaart ondeelbaar zijn – dat het een land of gemeenschap geen blijvend voordeel kan opleveren als de welvaart van de naties als geheel ontkend of veronachtzaamd wordt. Het principe van de eenheid van de mensheid probeert niet de nationale autonomie te ondermijnen of de culturele en intellectuele verscheidenheid van de volkeren en naties der wereld te onderdrukken. Beter gezegd, het probeert de basis van de bestaande stichtingen in de samenleving te verbreden door op te roepen tot een onbevooroordeelde loyaliteit, een groter ambitieus doel dan enig ander dat het mensenras bezield. heeft. Het voorziet inderdaad is de morele stimulans die nodig is om de bestuursinstellingen om te vormen op een manier die  strookt met de behoeften van een steeds veranderende wereld.

Uit de leringen van het Bahá’í-geloof, leggen we u onderstaande visie voor, die door de leden van de bahá’í-gemeenschap in ongeveer 191 naties over de gehele wereld proberen te realiseren..

“Een wereldgemeenschap, waarin alle economische barrières voorgoed zullen zijn opgeheven en de onderlinge afhankelijkheid van kapitaal en arbeid definitief wordt erkend; waarin het getier van godsdienstig fanatisme en strijd voorgoed zal bedaard; waarin de vlam van rassenhaat tenslotte zal zijn gedoofd; waarin een enkele internationale wetgeving – het product van het weloverwogen oordeel van de vertegenwoordigers van de wereldfederatie – als strafmaatregelen de onmiddellijke en dwingende interventie van de gecombineerde legers der federale eenheden zal hebben; tenslotte een wereldgemeenschap waarin de woede van een grillig en strijdvaardig nationalisme zal zijn verandering in een blijvend bewustzijn van wereldburgerschap”[8]


II.

 

In het licht van de voorafgaande analyse en de reeks die door de Verenigde Naties in beraad wordt gehouden, geven we de volgende aanbevelingen als concrete stappen met betrekking tot de realisatie van een rechtvaardiger en effectiever systeem van de Verenigde Naties. Onze aanbevelingen richten op de rechten van de mens, het primaat van de wet, ontwikkeling, democratie en collectieve veiligheid.

 

De Rechten van de Mens en het primaat van de Wet

Er kan geen daadkrachtige en vreedzame internationale orde gesticht en gehandhaafd worden tenzij deze stevig gegrondvest is op de principes van gerechtigheid en het primaat van de wet. Een zich neerleggen bij zulke principes levert de vereiste stabiliteit en legitimiteit op die nodig zijn om de steun van de volkeren en naties te winnen die de bedoeling hebben dit systeem toe te passen. Wij geven de volgende aanbevelingen:

 

a.   De ernstige bedreigingen die religieus extremisme, intolerantie en discriminatie vormen verplichten de Verenigde Naties zich openlijk en serieus met deze kwestie bezig te houden. We doen een beroep op de Verenigde  Naties om het recht van het individu om van zijn of haar religie te veranderen ondubbelzinnig te  bevestigen ingevolge het Internationaal Recht. De Algemene Vergadering kan het Internationaal Gerechtshof, ingevolge Artikel 96 van het Handvest van de Verenigde Naties, verzoeken om advies mening uit te brengen over de kwestie inzake vrijheid van godsdienst of levensovertuiging.

Met name kan het Hof gevraagd worden of het principe van vrijheid van religie of levensovertuiging de status van jus cogens, internationaal gewoonterecht, heeft verworven, of dat het gewoon overgelaten aan elke staat om het te interpreteren. Een dergelijke verduidelijking zou helpen om de misleidende interpretaties van dit recht te elimineren en morele druk verlenen aan de veroordeling van beleidsvormen en praktijken die zich niet houden aan het principe van het niet discrimineren in zaken van religie of levensovertuiging.[9]

  1. Naast de structurele en functionele hervormingen van mensenrechtenapparaat van de Verenigde Naties moet de legitimiteit van dit apparaat hersteld worden door de consequente vasthoudendheid ervan aan de hoogste principes van gerechtigheid, inclusief die welke zijn uitgewerkt in het Handvest van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Alleen op deze manier wordt de redelijkheid en het vertrouwen van de Lidstaten en hun burgers bewerkstelligd die vereist zijn om het mandaat ervan uit te oefenen.
  1. De Algemene Vergadering moet overwegen om een tijdpad uit te zetten voor de wereld-omvattende ratificatie van internationale verdragen voor mensenrechten.
  1. Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, ondersteund door de vereiste morele, intellectuele en materiële bronnen, moet nu de vaandeldrager worden op het terrein van de mensenrechten en een effectief werktuig bij het verlichten van het lijden van personen en groepen wier rechten hen worden ontzegd.

1.   Als een van de meest effectieve instrumenten voor de bescherming van de mensenrechten, moeten Speciale Procedures voldoende budget en administratieve ondersteuning krijgen. Samenwerking tussen regering en de Speciale Procedures moet niet beperkt blijven tot toelating tot het land in kwestie, maar even belangrijk, moet ook de volledige aandacht voor daaruit voortvloeiende aanbevelingen inhouden. Daarover moet nagedacht worden in de interactieve dialoog tussen de Rapporteur en de Lidstaten.

  1. De sectie Voorlichting van het Bureau van de Hoge Commissaris moet uitgebreid worden om het mogelijk te maken dat de resoluties van de Commissie voor de Rechten van de Mens/ Raad voor de Rechten van de Mens, aanbevelingen van de Speciale Procedures en slotopmerkingen van de lichamen die het verdrag doorlichten meer bekendheid krijgen in de media . Dit kan bijvoorbeeld door het vertalen van documenten in de desbetreffende nationale talen inhouden zodat er meer publiciteit kan komen.
  1. Het Bureau van de Hoge Commissaris, samen met de Raad, moeten hun vruchtbare engagement met non-gouvernementele organisaties voortzetten, die, vanaf het begin positief heeft bijgedragen aan zowel het werk van het Bureau als aan de ontwikke-ling van het vermogen van non-gouvernementele organisaties om in dit verband betekenis volle interactie te tonen.

 

Ontwikkeling

De kern van de ontwikkeling van de mensheid moet het inzicht zijn dat mensen onvervangbare hulpbronnen zijn in een veranderingsproces dat in eigen behoeften voorziet. Het is de uitdaging om methodes te vinden die hen de kans geven dit potentieel in al zijn aspecten volledig te laten zien. Ontwikkeling omschreven in termen van bepaalde plannen van ´modernisering`, lijkt echter precies te verwijzen naar die processen, welke de overheersing van de materiële ambities van mensen van hun geestelijke doelen bevorderen. Hoewel de zoektocht naar een wetenschappelijk en technologisch moderne samenleving een centraal doel van de ontwikkeling van de mensheid is, moet deze zijn educatieve, economische, politieke en culturele structuren baseren op het concept van de geestelijke natuur van het menselijk wezen en niet alleen op zijn of haar materiële behoeften  Wij geven hier de volgende aanbevelingen:

  1. Het vermogen van mensen om deel te nemen aan het ontwikkelen en toepassen van kennis is een essentieel onderdeel van de ontwikkeling van de mensheid. Daarom moet er prioriteit gegeven worden aan de opleiding van meisjes en jongens, vrouwen en mannen om hen in staat te stellen de weg van hun eigen ontwikkeling uit te stippelen en hun kennis toe te passen in dienst van de grotere gemeenschap. De Verenigde Naties zouden in overweging moeten nemen dat op het punt van  economische investering, de opleiding van meisjes misschien wel het hoogste rendement oplevert van alle investeringen die er zijn in de ontwikkelingslanden daarbij rekening houdend met zowel  persoonlijke voordelen als de winst voor familieleden en de gehele gemeenschap.[10]
  1. Wij vragen de Verenigde Naties te overwegen om de vijf geestelijke principes, die als basis kunnen dienen voor het opstellen van richtlijnen voor de ontwikkeling van de mensheid, te gebruiken naast de bestaande maatregelen voor ontwikkeling. Deze principes zijn: eenheid in verscheidenheid, onpartijdigheid en rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid van de seksen, betrouwbaarheid en moreel leiderschap en de vrijheid van geweten, denken en religie.[11]
  1. De rijke landen in de wereld hebben een morele plicht om storende maatregelen rond export en handel te schrappen die de toelating van landen die problemen hebben met deelname aan de wereldmarkt verbieden. De Monterrey Consensus die het belang erkent van het scheppen van een ‘opener, op regels gebaseerd, niet-discriminerend en rechtvaardig’ handelssysteem is een stap in de goede richting.[12]
  1. Naast hervorming van de handelssystemen moeten  landen de toevloed van werk vergemakkelijken en zich bezighouden met de ontmenselijkende invloed van mensenhandel, die leidt tot wijdverbreide economische en seksuele uitbuiting van mensen die een beter leven zoeken.

 

Democratie

Wij smeken de internationale gemeenschap om democratie en een vrij gekozen regering als een universele waarde te zien. De maatstaf voor bespreking en het zoeken van de waarheid, die vereist is voor de realisatie van doelen  door de Verenigde Naties gesteld, moet de patronen van  partijgeest, protest en compromis die de huidige discussies over menselijke aangelegenheden vaak kenmerken, ver te boven gaan. Waar we behoefte aan hebben is een consultatief proces – op alle niveaus van bestuur – waarbij individuele deelnemers er naar streven verder te reiken dan hun respectieve gezichtspunten, om zo te functioneren als ledematen van een lichaam met eigen belangen en doelen. Door deelname en eenheid in doel, wordt beraadslaging de goedwerkende  uitdrukkingskracht van rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden. .Zonder dit van principes voorziene programma, valt democratie ten prooi aan de buitensporigheden van individualisme en nationalisme, die aan de structuur van de gemeenschap trekken – zowel nationaal als mondiaal.

Naast het besturen van materiële zaken is regeren een morele taak. Het is het tonen van een mandaat -  een verantwoordelijkheid om de leden van de sociale staat te beschermen en te dienen. Het toepassen van democratie zal slagen in zoverre zij wordt bepaald door principes die in harmonie zijn met de zich geleidelijk ontwikkelende belangen van een snel volwassen wordend mensenras.  Deze houden in: betrouwbaarheid en integriteit die nodig zijn om het respect en de steun van de degene die bestuurd worden te winnen; transparantie; beraadslaging met degenen waarvoor de genomen besluiten bedoeld zijn; objectieve vaststelling van behoeften en wensen van de gemeenschappen die men dient; en het juiste gebruik van wetenschappelijke en morele bronnen.[13] Wij doen de volgende aanbevelingen:

  1. Om zich te verzekeren van de rechtmatigheid, het vertrouwen en de steun  die nodig zijn voor het realiseren van de doelen, moet de Verenigde Naties de democratische gebreken in zijn eigen afdelingen en overleg aanpakken.
  1. Diepgaand overleg over de dringende kwesties van de dag eist van de Verenigde Naties dat er manieren ontwikkeld worden voor de opbouwende en systematische betrokkenheid met de organisaties in de burgermaatschappij (inclusief zakelijke en religieuze organisaties), maar ook leden van nationale parlementen. De betrekking tussen organisaties in de burgermaatschappij, parlementariërs en de gebruikelijke diplomatieke processen van de Verenigde Naties moet er niet een van competitie maar liever een aanvullende, geworteld in de erkenning dat de relatieve krachten van alle drie de samenstellende delen nodig zijn voor doeltreffende besluitvorming en de daarop volgende uitvoering.[14]  Wij verzoeken de Verenigde Naties dringend aan de voorstellen die in het Report of the Panel of Eminent Persons on UN-Civil Society Relations serieus aandacht te schenken.[15]
  1. Een gezonde democratie moet gebaseerd zijn op het principe van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en gelijke erkenning van hun bijdrage aan de vestiging van een rechtvaardige samenleving. Bij hun inspanningen om democratie te bevorderen moeten de Lidstaten van de Verenigde Naties alert werken aan het meedoen van vrouwen in alle facetten van het bestuur in hun respectieve landen. Dit is geen voorrecht maar een praktische noodzakelijkheid voor het bereiken van de hoogstaande en complexe doelen waarmee de Organisatie thans geconfronteerd wordt.
  1. Het zinvol integreren van minderheidsgroepen in democratische processen is van essentieel belang – zowel om de minderheden in bescherming te nemen tegen het misbruiken van het verleden en om hun participatie en verantwoordelijkheid voor het welzijn van de samenleving aan te moedigen. Wij verzoeken de Lidstaten dringend in hun werk de democratie te bevorderen, te streven naar de volledige deelname van minderheden – behorend tot enig geloof, ras of klasse – aan het proces waarin de doelen vastgesteld worden en aan de besprekingen. Aangezien het culturele karakter van staten steeds meer verandert en uiteenlopend wordt, kan geen enkele culturele of religieuze groep aanspraak maken op de geschikte definitie van het nationaal belang. 

 

Collectieve Veiligheid

We verwelkomen de pogingen van de Verenigde Naties om een bredere visie op collectieve veiligheid onder woorden te brengen, die gebaseerd is op het begrip dat in onze onderling verbonden wereld, een bedreiging van de een de bedreiging van allen is. Het Bahá’í-geloof voorziet in een systeem van collectieve veiligheid binnen de structuur van een mondiale federatie, een federatie waarin nationale grenzen vast bepaald zijn en omwille van wie alle naties van de wereld bereidwillig afstand zullen doen van alle rechten om wapens te behouden behalve voor  het doel om  de interne orde te handhaven.[16] Hoewel bekend met de ernstige tekortkomingen van het huidige systeem van collectieve veiligheid, vragen wij de Veiligheidsraad dringend om zijn Resolutie over “Vrouwen, Vrede en Veiligheid,[17] die een mijlpaal is, omdat daarin voor de eerste keer in de geschiedenis de nood van vrouwen en meisjes tijdens conflicten en in situaties na conflicten[18] en hun voortdurende rol bij het bevorderen van vrede erkend worden.

Wij doen de volgende aanbevelingen:

  1. Om zich te richten op het gebrek aan democratie en de aanhoudende politisering van de Veiligheidsraad moet de Verenigde Naties  ten gepaste tijde stappen ondernemen voor het aannemen van een procedure die uiteindelijk het permanente lidmaatschap en de macht van het vetorecht elimineert.[19] Naast procedurele hervormingen, zijn ook een wezenlijke verandering in houding en gedrag noodzakelijk. Lidstaten moeten erkennen dat zij, door het hebben van een zetel in de Veiligheidsraad en als ondertekenaars van het Handvest van de Verenigde Naties, een belangrijke morele en wettelijke verplichting hebben om te handelen als gevolmachtigden van de gehele gemeenschap van naties, niet als pleitbezorgers van hun eigen nationale belangen.[20]
  1. Er moet een definitie van terrorisme aangenomen worden. Wij zijn het eens met de Secretaris-Generaal die het terrorisme karakteriseert als om het even welke daad, “die bedoeld is om de dood of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken van burgers of non-combattanten, met het doel een bevolking te intimideren of een Regering of een internationale organisatie te dwingen van een willekeurige handeling af te zien of uit te voeren.” Bovendien, is het noodzakelijk dat problemen zoals terrorisme consequent moeten worden aangepakt in verband met andere kwesties die de samenleving ontwrichten en destabiliseren.[21]
  1. Wij vragen de Verenigde Naties met klem de nodige stappen te ondernemen om de deelname van vrouwen uit te breiden op alle niveaus van besluitvorming van conflictoplossing en vredesprocessen, plaatselijk, nationaal; en internationaal, inclusief het Department of Peacekeeping Operations. [22]

Wij zijn van mening dat de taak om een vreedzame wereld stichten berust bij de leiders van de naties in de wereld vanwege de enorme verantwoordelijkheden die zij nu hebben. Het is nu hun uitdaging om het vertrouwen en het geloof van hun burgers te herstellen in henzelf, hun regering en de instellingen van internationaal bestuur door een verklaring van persoonlijke integriteit, oprechtheid in doelstelling en standvastig engagement aan de hoogste principes van rechtvaardigheid en de noodzakelijke eisen van een wereld die hongert naar eenheid. De grote vrede waarnaar de volkeren en naties van de wereld lang hebben uitgekeken ligt nu binnen ons bereik.



[1] Daar waar de Verenigde Naties een begin heeft gemaakt met het formeel erkennen  dat mensenrechten en collectieve veiligheid van elkaar afhankelijk zijn, klonk er in de bijdragen vanuit de organisaties van burgers in de samenleving een zodanig eensluidend  toekomstperspectief door, zoals bijvoorbeeld tijdens de Wereldconferenties van de VN, waaronder de Conference on Environment and Development (1992), de World Confrence on Human Rights (1993), World Conference on Population and Development (1994), de Fourth World Conference on Women (1995), de World Summit for Social Development (1995) en de United Nations Conference on Human Settlement (1996)

[2] Bahá’í International Community is, vanaf de oprichting van de Verenigde Naties 1945,  in haar hoedanigheid als internationale non-gouvernementele organisatie actief betrokken geweest bij de VN. Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de VN, overhandigde Bahá’í International Community aan de Secretaris-Generaal haar voorstellen tot herziening van het Handvest, gebaseerd op de erkenning dat “echte soevereiniteit niet langer ligt bij de instituten van de nationale staat omdat de naties van elkaar afhankelijk zijn geworden; dat de bestaande crisis zowel moreel; en geestelijk als politiek is; en dat men de huidige crisis alleen te boven kan komen door het bereiken  van een  wereldorde die representatief is voor de volkeren in de wereld en de naties van de mensheid. (BIC, “Proposals for Charter Revision Submitted to the United Nations by the Bahá’í International Community” [1955] ,‘The Bahá’í World 1954-1963, Vail-Ballou Press, Inc., Binghamton. New York, 1970). In 1995 gaf de Internationale Bahá’í Gemeenschap een verklaring uit ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de VN, waarin de steeds toenemende onderlinge onafhankelijkheid van de mensheid en de aangeboden voorstellen voor de opleving van de Algemene Vergadering, de ontwikkeling van de uitvoerende taak, versterking van het Internationaal Gerechtshof, het bevorderen van economische en morele ontwikkeling, mensenrechten en de vooruitgang van vrouwen (Bahá’í International Community, Turning Point for All Nations, (Keerpunt voor alle Naties) Bahá’í International Community’s United Nations Office, New York, 1995). Tijdens haar hele geschiedenis van verbondenheid met de Verenigde Naties heeft BIC haar visie en ervaring bijgedragen door suggesties die te maken hebben met o.a. de vooruitgang van vrouwen, mensenrechten, het milieu, welvaart in de wereld en economische ontwikkeling.  

[3]  Als antwoord op de nalatigheid van de internationale gemeenschap om te bemiddelen, of daadkrachtig in te grijpen, in de ernstige crisistoestanden, zoals in Somalië, Bosnië, Kosovo en Rwanda, stelde de Canadese regering in 2000 een commissie in om zich bezig te houden met de kwesties betreffende de legale, morele, operationele en politieke aspecten van humanitaire interventie. De International Commission on Intervention and State Sovereignty   zijn bevindingen en de centrale principes in een rapport van 2001, met de titel, Responsibility to Protect. Het opnieuw  nalaten om daadkrachtig in te grijpen in de crisistoestanden in Darfoer, Soedan heeft de  dringende behoefte aan de definitie van legale normen en operationele normen voor interventie zelfs nog groter gemaakt. 

[4]  Bijvoorbeeld, “Promotion of Interreligious dialogue” (A/RES/59/23), de “Promotion of religious and cultural understanding, harmony and cooperation” (A/RES/56/6), de “Elimination of all forms of religious intolerance”(A/RES/59/199) en het rapport van de Directeur-Generaal van UNESCO (A/59/201) aan de 59ste Zitting van de Algemene Vergadering van de VN “Promotion od religious and cultural understanding, harmony an cooperation” (A/RES/58/128)

[5] Hiertoe behoren o.a. religieuze leerstellingen en uitleg ervan, volgelingen van religies, religieuze leiders en instellingen.

[6] Hoewel een gedetailleerde buiten het kader van deze verklaring valt behoren voorbeelden van de heropleving als een zaak van urgent politieke belang ook: wijdverbreid geweld in naam van religie; verspreiding van religieus fundamentalisme en zijn grote invloed op politieke regimes; toenemende spanning tussen religie en het beleid van staten; uitdagingen bij het oprichten van nationale en regionale bestuursstructuren geschikt om te voldoen aan de eisen voor eerlijke vertegenwoordiging vanuit verschillende religieuze groeperingen; sociale, politieke en economische integratie van religieuze minderheidsgroepen; botsingen tussen religieuze en burgerlijke wetten; Invloed van religie in internationale fora voor beleid (bijv. de  International Conference on Population and Development, Cairo, 1994; de  Fourth World Conference on Women, Beijng, 1995); schending van mensenrechten in naam van religie inclusief het recht om van religie te veranderen. Dergelijke ontwikkelingen worden geplaatst tegenover de toenemende inspanningen op het gebied van de interreligieuze dialoog en de samenwerking tussen religieuze leiders en hun gemeenschappen. De indrukwekkende mondiale netwerken door religie geïnspireerde charitatieve en humanitaire organisaties en bewegingen vestigen de aandacht op de morele aspecten van mondiale economische integratie; de intellectuele en morele erfenis van religies bij het verwoorden van morele principes (bijv.  ethiek van de rechtvaardige oorlog); het vermogen van religies om individuen en groepen naar onbaatzuchtigheid, geweldloosheid en verzoening te brengen.   

[7] Verscheidene factoren hebben bijgedragen aan de bijna volledige verwerping van religie in concepten van internationale betrekkingen. Ten eerste, de sociale wetenschappen werden gebaseerd op werken van degenen die geloofden dat religie plaats maakte voor rationele en wetenschappelijke denkwijzen, die wat zij zagen als onwetendheid en bijgeloof veroorzaakt door religie, de kop zouden indrukken, daarbij een periode van moderniteit aankondigend. Ten tweede, “niet alleen was de theorie over internationale betrekkingen (zoals andere sociale wetenschappen)gebaseerd op de overtuiging dat religie als een onbelangrijke factor uit de wereld  aan het verdwijnen was, er kan ook beweerd  worden dat de moderne context voor de betrekkingen tussen staten gebaseerd was op doelbewuste seculiere principes. Het moderne concept voor de territoriale staat, de basis voor moderne internationale betrekkingen, werd verwoord door de Treaty of Westphalia in 1648,”die, was samengesteld om de Dertigjarige Oorlog tussen de protestante en katholieke staten te beëindigen. Door dit te doen werd een vorm ontwikkeld voor betrekkingen tussen staten waarin  geen plaats was voor religie.” (Jonathan Fox en Shemuel Sandler (2005), “The Question of Religion and World Politics,” Terrorism and Political Violence, 17:296-298)

[8] Shoghi Effendi, “Het doel van een Nieuwe Wereldorde”[1931], The Worldorder of Bahá’u’lláh (Wilmette, Ill.: Bahá’í Publishing Trust, 1991)

[9] Bahá’í International Community, Freedom to Believe (Bahá’í  International Community’s United Nations Office, New York, 2005)

[10]  Volgens de Wereldbank,  hebben ontwikkelde vrouwen, behalve dat ze productiever zijn op de arbeidsmarkt, kleinere gezinnen, sterven er minder van hun kinderen op kleuterleeftijd en zijn de overlevende kinderen gezonder en beter ontwikkeld. Ontwikkelde vrouwen zijn ook beter uitgerust om betaald werk te gaan doen, wat belangrijk is voor de vele gezinnen in de ontwikkelingslanden waar een vrouw aan het hoofd van het gezin staat. Naties met hogere aantallen vrouwelijke leerlingen vertonen hogere niveaus van productiviteit, lager vruchtbaarheid, lagere kinder- en moedersterfte en een langere levensverwachting dan landen waarin nog geen grotere aantallen meisjes naar school gaan. ( World Bank, “The Benefits of Education for Women (1993), URL: www.worldbank.org/html/extdr/hnp/hddflash/hcnote/hm002.html

[11] Zie voor een uitgebreide uiteenzetting: Bahá’í International Community, Valuing Spirituality in Development: Initial Considerations Regarding the Creation of Spirituality Based Indicators for Development, een concept geschreven  voor de World Faiths Development Dialogue, Lambeth Palace, Londen (The Bahá’ í Publishing Trust: Londen 1998)

[12]  The Monterrey Consensus, (A/CONF.198/11)

[13] In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw boekte de wereld opvallend vooruitgang door de weg vrij te maken voor  politieke systemen en de uitbereiding van politieke vrijheden. Meer dan 18 landen zetten belangrijke stappen naar democratie en vandaag de dag worden in 140 van de bijna 200 landen meerpartijenverkiezingen te houden—meer dan ooit tevoren. Gallup International’s Millenium Survey (1990) ontdekte dat van de 50.000 mensen die in 60 landen meededen aan het onderzoek, minder dan eenderde van mening was dat hun land bestuurd werd door de wil van het volk. Slechts 1op de 10 ondervraagden zei dat de regering van hun land beantwoordde aan de wil van het volk. 

[14] Gedurende de laatste vijf jaar heeft de Verenigde Naties talrijke voorbeelden voor innovatief besturen ontwikkeld. In 2000 heeft de Economische en Sociale Raad van de VN een Permanent Forum voor Inheemse Zaken opgericht om als adviserend lichaam voor de Raad te dienen bij inheemse zaken die te maken hebben met sociale en economische ontwikkeling, cultuur, het milieu, opvoeding, gezondheid en mensenrechten, als hoogtepunt van een tientallen jaren durende strijd van inheemse volkeren om een plaats terug te krijgen binnen de wereldgemeenschap; in juni 2005 hield de Algemene Vergadering –voor de eerste keer – interactieve hoorzittingen met de burgermaatschappij en de particuliere sector waarin ongeveer 200 non-gouvernementele organisaties hun visies in overweging aan de Lidstaten  gaven over de hervorming van de Verenigde Naties als voorbereiding op de United Nations World Summit in 200; in juni 2005 een organiseerde een uit drie partijen bestaande samengekomen groep, bestaande uit een kerngroep van Lidstaten (Argentinië, Banladesh, Duitsland, Ecuador, Filippijnen, Gambia,  Indonesië, Iran, Kazakstan, Maleisië, Marokko, Senegal, Spanje, Thailand en Tunesië), burgermaatschappij, de UNESCO (United Nations Educational, Social and Cultural Organzation) en het Deparment of Economic and Social Affairs een conferentie met de titel Interfaith Cooperation for Peace, die tot doel had  stof aan te dragen voor de 2005 World Summit over strategieën om interreligieuze samenwerking voor vrede te bevorderen. Het was de eerste keer dat  in een door Lidstaten geïnitieerde conferentie werd georganiseerd en geleid  en samengewerkt door Lidstaten, de burgermaatschappij en organisaties van de Verenigde Naties. Gezien de interessante problemen biedende aard van het onderwerp, voorzag de organisatorische benadering in een nuttig sjabloon voor gelijksoortige pogingen in de toekomst. Ook vermeldenswaard is dat in 2002 de International Parlementary Union de status van permanent waarnemer bij de Algemene Vergadering kreeg, waarmee nieuwe vormen van samenwerking in beweging werden gezet.

[15] Panel of Eminent Persons on UN-Civil Society Relationships. We the Peoples: Civil Society, the UN and Global Governance: New York, 2004)

[16] Om het systeem tot een succes te maken zijn eenheid, macht, soepelheid, en de publieke mening belangrijk: eenheid in denken en doel onder de permanente leden, macht om de juiste kracht te gebruiken om de werkzaamheid van het systeem  veilig te stellen, soepelheid om  het systeem de kans te geven te voldoen aan de erkende noden van de   gekwelde handhavers en universele publieke mening – die van vrouwen en mannen – om zeker te zijn van gezamenlijke actie.

[17] Security Council Resolution 1325 (S/RES/1325 (2000)

[18] Het is typerend dat oorlogen en conflicten weinig onderscheid maakten tussen strijders en burgers en tussen volwassenen en kinderen. Toch treffen gewapende conflicten vrouwen en meisjes op een andere manier dan mannen en jongens. Zo verhogen verkrachting en seksueel geweld, bedreven door de gewapende  strijdkrachten, of ze nu van de regering of andere daders zijn, inclusief de vredesmachten, de verspreiding van HIV/AIDS en andere seksueel overdraagbare ziekten. De meeste slachtoffers van HIV/AIDS in de ontwikkelingslanden zijn vrouwen en meisjes. Ten gevolge van deze ziekte blijven miljoenen wezen achter die in de meeste gevallen verzorgd worden door oudere vrouwen. 

[19] Hoewel het vetorecht vaak heeft gediend als een belangrijke bescherming tegen het verpletterende gevoel van meerwaardigheid, heeft het ook daadkrachtige actie belemmerd tegen landen die een bedreiging voor hun buurlanden vormen. Een interim maatregel kan misschien inhouden het vetorecht niet te gebruiken in kwesties als genocide of andere grove bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid.

[20] Het Handvest van de Verenigde Naties verklaart: “ Ten einde een doeltreffend optreden van de Verenigde Naties te verzekeren, dragen de Leden de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in de eerste plaats op aan de Veiligheidsraad, en stemmen zij er in toe dat de Veiligheidsraad, bij de uitvoering van de uit die verantwoordelijkheid voortvloeiende taken, in hun naam handelt.”(artikel 24; uitgave van de Verenigde Naties, Afdeling Voorlichting, 1989)

[21] Onder dergelijke ontwrichtende en destabiliserende factoren vallen o.a.: het falen van regeringen om religieuze en etnische minderheden zinvol te integreren, grotere toegankelijkheid tot wapens; de destabilisatie en ineenstorting van regeringen; en een algemeen gevoel van sociale, politieke, economische, culturele crisis – deze dragen alle bij tot heet scheppen van een omgeving die gewelddadige ,radicale ideologieën zou kunnen nodigen om ingeburgerd te raken en tot bloei te komen.

[22] Dit vereist de implementatie van het strategisch actieplan van de Secretaris-Generaal (A/49/587), dat er toe oproept dat vrouwen meer en meer meedoen op het vlak van besluitvorming voor conflictoplossing en vredesprocessen. Lidstaten moeten dit doorvoeren vanwege hun verplichting en tegenover het Internationaal recht volgens  Resulutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad.

 

Vrijheid om te geloven: De standaard van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hooghouden

Vrijheid om te geloven: De standaard van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hooghouden

Verklaring van de Bahá’í International Community over de Vrijheid van Godsdienst of Overtuiging,

1 October 2005

Inleiding

Meer dan vijftig jaar geleden verkondigde de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stoutmoedig de inherente waardigheid en de gelijke rechten van alle leden van de mensenfamilie. Geleid door het visioen van gelijkwaardigheid voor allen, legt de Verklaring het fundamentele recht van ieder mens op vrijheid van denken, geweten en religie vast. Ondanks het feit dat de internationale geme enschap deze Verklaring unaniem (1) aannam en deze gecodificeerd werd in volgende instrumenten van het internationaal recht (2), is de wereld getuige van voortdurende intolerantie en discriminatie gebaseerd op religie of overtuiging, de toename van geweld uit naam van religie, de manipulatie van religie in het belang van politieke ideologie en toenemende spanningen tussen religie en staatspolitiek. (3) Het opkomende tij van religieus extremisme heeft deze ontwikkelingen aangewakkerd en bedreigt de veiligheid, de menselijke ontwikkeling en de vredesinspanningen. Wijdverspreide schendingen van dit recht – waarvan vrouwen en minderheden het vaakst slachtoffer zijn – bleven voortduren. Vanwege de verwevenheid van de mensenrechten hebben zulke schendingen ook andere rechten in gevaar gebracht, onder andere, het recht op onderwijs, werk, vreedzame vergadering, burgerschap, politieke deelname, gezondheid, en bij tijden het leven zelf. Inderdaad, de belofte van de vrijheid van religie of overtuiging voor allen blijft een van de meest betwiste en urgente mensenrechten van onze tijd.

De vrijheid om er zelfgekozen overtuigingen op na te houden en deze te veranderen is van centraal belang voor de ontwikkeling van de mens, omdat het de persoonlijke zoektocht naar zingeving mogelijk maakt – een kenmerkende drang van het menselijk geweten. Dus juicht de Bahá’í International Community de recente inspanningen van de Verenigde Naties toe om in hun conceptuele kader en hun beoordeling van menselijke ontwikkeling culturele en religieuze vrijheden op te nemen. (4) Even zo belangrijk is het, dat de Verenigde Naties de interactie hebben bevestigd van ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten en fundamentele vrijheden (5), en daarmee de weg hebben bereid voor een ernstig heronderzoek van de rol van de vrijheid van denken, geweten en religie in het streven naar een vreedzame, voorspoedige en rechtvaardige samenleving.

Als een wereldwijde religieuze gemeenschap die het geweten van de mens als heilig beschouwd en de persoonlijke, onafhankelijke zoektocht naar waarheid aanmoedigt, dringen wij er bij de Verenigde Naties op aan ernstig aandacht te besteden aan vier cruciale en tot nu toe veronachtzaamde kwesties die met het recht op vrijheid van religie of overtuiging te maken hebben:

1) het recht om van geloof of overtuiging te veranderen;

2) het recht zijn overtuiging aan anderen mee te delen;

3) de verantwoordelijkheden van de internationale gemeenschap en nationale regeringen ten opzichte van gemarginaliseerde en vreedz aam georganiseerde religieuze gemeenschappen;

4) de verantwoordelijkheden van religieuze leiders inzake de bevordering en bescherming van het

Wij zullen elk vraagstuk achtereenvolgens behandelen en afsluiten met aanbevelingen voor het werk van de Verenigde Naties op dit terrein.

1. Het recht om van religie of overtuiging te veranderen

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verklaart in Artikel 18 nadrukkelijk: “Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie; dit recht omvat tevens de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn privé-leven zijn religie of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften .”(6) Aan het recht om van religie of overtuiging te veranderen is de status verleend van een niet derogeerbaar recht – een recht dat onvoorwaardelijk beschermd wordt en op geen enkel moment onderworpen is aan regeringsbepalingen . (7) De bijzondere mate van bescherming die aan dit recht is toegekend geeft weer welke plaats het inneemt in de bescherming van de waardigheid van de men s. Meer nog, de persoonlijke zoektocht naar waarheid en zingeving is een activiteit die uiterst nauw met het menselijk geweten verbonden is en met het verlangen de wereld met eigen ogen te zien en haar te begrijpen via de eigen vermogens van waarneming en intelligentie. Als zodanig is het onlosmakelijk verbonden met alle facetten van menselijke ontwikkeling.

Onder druk van staten die het er niet mee eens waren, werd in daaropvolgende verdragen van de Verenigde Naties echter minder krachtige taal gebruikt om dit recht te definiëren en slaagde men er niet in om de ondubbelzinnige standaard, die door de Verklaring was ingesteld, te handhaven . (8) Zelfs de Verklaring inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Onverdraagzaamheid en Discriminatie op Grond van Godsdienst of Overtuiging, die door de Algemene Vergadering van 1981 werd uitgebracht, bevestigt niet uitdrukkelijk het recht om van religie of overtuiging te veranderen. (9) In de tot op heden wellicht meest uitgebreide formulering van dit recht, heeft de Commissie voor de Rechten van de Mens vastgesteld dat de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, de vrijheid om voor zijn overtuigingen uit te komen, geen dwang in religieuze kwesties, en geen discriminatie op basis van religie, essentiële onderdelen zijn van dit recht zoals het in de Verklaring is bepaald. (10) Naast jurisprudentie van de Verenigde Naties, zijn er uit mondiale conferenties en bijeenkomsten in de afgelopen 15 jaar vrijwel universeel toezeggingen voortgekomen om de vrijheid van religie en overtuiging te bevorderen en te respecteren. (11) Als ondertekenaars van de Universele Verklaring en daaropvolgende verdragen en mondiale verplichtingen, dragen regeringen de eerste verantwoordelijkheid om de voorwaarden te scheppen, te beschermen en te bevorderen, die noodzakelijk zijn voor het genieten van de vrijheid van geweten, religie of overtuiging.

2.Het recht om zijn religie of overtuiging te onderwijzen

Nauw verbonden met de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, is de vrijheid om deze overtuigingen met anderen te delen. Binnen het grote scala van activiteiten die potentieel vallen onder het recht om voor zijn religie of overtuigingen uit te komen, is vooral het recht om zijn religie of overtuiging te onderwijzen omstreden. (12) Terwijl de Verklaring oproept tot de onvoorwaardelijke bescherming van het ‘interne’ recht op vrijheid van religie, is het ‘externe’ recht om zijn overtuigingen uit te dragen aan beperkingen onderworpen: het is regeringen toegestaan aan dit recht grenzen te stellen om “te kunnen voldoen aan de rechtvaardige eisen van moraliteit, openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische samenleving”. (13) Deze speelruimte die aan landen is gegeven, is echter te vaak misbruikt om minderheidsgroeperingen te onderdrukken en heeft vragen opgeroepen over wat legitiem ingrijpen van de overheid in uitingen van religie of overtuiging inhoudt.

bepaalde tradities te behouden en de rechten van de bevolkingsgroepen die het doelwit zijn te beschermen, toch is het recht op vrijheid van religie of overtuiging noodzakelijkerwijs afhankelijk van de blootstelling aan nieuwe ideeën en het vermogen informatie te gev en en te ontvangen. (14) Beperkingen op grond van het ‘handhaven van de openbare orde’ en ‘moraliteit’ zijn ook aanzienlijk ruim toegepast op een wijze die strijdig is met het principe van non-discriminatie. (15) In het bijzonder hebben niet -democratische en theocratische landen herhaaldelijk dit soort beperkingen zonder bewijslast uitgevaardigd, en riepen daarbij niet alleen twijfel op aan hun interpretatie van dit recht maar ook aan hun bescherming van er mee verbonden rechten en vrijheden, zoals het recht op werk en onderwijs en de vrijheid van spreken en vreedzame vergadering, om er slechts enkele te noemen. (16) Terwijl de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan de vrijheid van religie of overtuiging zinvol kan worden toegepast, verergert het misbruik dat landen van deze restricties maken alleen maar de marginalisering van onderdrukte minderheden.

De bescherming van de vrijheid van religie of overtuiging moet ook de waakzaamheid inhouden om burgers te beschermen tegen de krachten van extreme orthodoxie. Het aanzetten tot geweld, extremisme of vijandigheid in naam van religie dient krachtig bestreden en onvoorwaardelijk veroordeeld te worden. (17) Op dezelfde wijze moeten landen consequent de gelijkwaardigheid van man en vrouw hooghouden als moreel principe en artikel van het internationaal recht, en acties veroordelen die in naam van religie aan vrouwen menselijke waardigheid en vrijheid van geweten onthouden. Tenslotte moet een preventieve strategie voor de lange termijn gebaseerd zijn op inspannin gen om kinderen en volwassenen in gelijke mate op te voeden en hen toe te rusten met leesvaardigheden en gelegenheden om iets te weten te komen over andere geloofssystemen. In een cultuur waarin onderwijs belangrijk is, zullen mensen die de geschriften van hun eigen religie en die van anderen kunnen lezen, die vrij zijn om vragen te stellen en daarover te discussiëren, en die in staat zijn deel te nemen aan het ontwikkelen en toepassen van kennis, beter voorbereid zijn om de krachten van onwetendheid en fanatisme tegen te gaan. (18)

3. Gemarginaliseerde religieuze minderheden

Een andere uitdaging waar landen vandaag de dag voor staan is het behoud van sociale cohesie en nationale eenheid bij een toenemend cultureel en religieus pluralisme. Vaak vormt de dreiging van sociale instabiliteit en gewelddadig protest het belangrijkste motief voor een land om aan de eisen van minderheden tegemoet te komen. Gemarginaliseerde groepen die herstel van hun rechten nastreven kunnen inderdaad gewelddadig worden en landen ertoe dwingen hun eisen in te willigen om sociale onrust en mogelijke bedreiging van de nationale veiligheid te voorkomen. Toch ontstaat door deze reactieve houding een gevaarlijk patroon dat op zichzelf een voorkeur voor geweld aanmoedigt, speciaal daar waar vreedzaam georganiseerde groepen ondervinden dat hun verzoeken herhaaldelijk worden genegeerd. Ze veroorzaakt een toename van de discriminatie daar waar groepen zich uitgesloten voelen op basis van religie en genegeerd als resultaat van geweldloze manieren om herstel te zoeken.

De acties van landen moeten daarom meer inhouden dan louter materiele en praktische overwegingen en geleid worden door de kracht van morele principes en de rechtsorde. Het belangrijkste van deze principes is dat van eenheid – op het lokale, nationale en mondiale niveau – gebaseerd op de vreedzame inschakeling van culturele diversiteit. Landen dienen achterhaalde ideeën over culturele homogeniteit en ideologische uniformiteit als garantie voor vrede en veiligheid los te laten en te komen tot het aanvaarden van een verscheidenheid aan identiteiten en overtuigingen, samengebracht onder de paraplu van rechtvaardige wetten en universele mensenrechten, als het fundament voor een hechte en voorspoedige samenleving.

4. Religieuze leiders

De verantwoordelijkheid om universele principes van vrijheid van geloof of overtuiging hoog te houden berust niet alleen bij landen maar ook bij religieuze leiders. In een wereld die geteisterd wordt door geweld en strijd in de naam van religie, dragen leiders van religieuze gemeenschappen een enorme verantwoordelijkheid voor het leiden van hun volgelingen in de richting van een vreedzaam samenleven en wederzijds begrip voor degenen die anders denken en geloven. Te vaak hebben zij die uit naam van religie handelen de vlammen van haat en fanatisme aangewakkerd en werden daardoor zelf het grootste obstakel op de weg naar vrede. Ondanks deze pijnlijke waarheid, getuigen wij van het feit dat de religies en godsdiensten van de wereld waarmee de meerderheid van de aardbewoners zich verbonden voelen, een uitgebreide, geestelijke, morele en beschavende erfenis hebben nagelaten, die nog steeds een leidende en steunende rol speelt in deze moeilijke tijden. Religies reikten inderdaad tot aan de wortel van de menselijke motivatie om onze visie uit te tillen boven een louter materiele opvatting van de werkelijkheid teneinde hogere ideeën van rechtvaardigheid, verzoening, liefde en onbaatzuchtigheid ten dienste van het algemeen welzijn te aanvaarden.

Gezien het belang van cultuur en religie in de vorming van motivatie en gedrag, is het duidelijk dat alleen wettelijke werkwijzen niet de betrokkenheid en het wederzijds begrip zullen opwekken die nodig zijn om een cultuur van vreedzame co-existentie in stand te houden. De rol van religieuze leiders als partners – in woord en daad – in het scheppen van een cultuur van respect voor menselijke waardigheid en vrijheid van geweten, religie of overtuiging, kan niet genoeg benadrukt worden. Historische krachten dagen nu ieder gelovig mens uit in zijn of haar eigen heilige geschriften de geestelijke principes vast te stellen die een antwoord geven op de moeilijke vragen die worden opgeworpen door een tijdperk dat hongert naar eenheid en rechtvaardigheid in de aangelegenheden van de mensheid. In deze gezamenlijke onderneming, gebaseerd op begrip van de aangeboren waardigheid, verstand en geweten van elk mens, moeten religieuze leiders de heiligheid van het menselijk geweten hooghouden en aan iedere persoon onvoorwaardelijk de vrijheid schenken om naar de waarheid te zoeken.

Aanbevelingen

Wij roepen de Verenigde Naties op ondubbelzinnig te bevestigen dat een persoon het recht heeft om onder internationale wetgeving van zijn of haar geloof te veranderen. De Algemene Vergadering kan het Internationaal Gerechtshof, onder Artikel 96 van het Handvest van de Verenigde Naties, verzoeken een advies uit te brengen inzake de kwestie van vrijheid van religie of overtuiging. In het bijzonder kan het Hof worden gevraagd of het principe van de vrijheid van religie of overtuiging de status van jus cogens, internationaal gebruiksrecht, heeft verkregen of louter aan de interpretatie van elk land is overgelaten. Een dergelijke opheldering zou helpen om de misleidende interpretaties van dit recht uit de weg te ruimen en morele kracht verlenen aan de veroordeling van tactieken en praktijken die het principe van non- discriminatie in kwesties van religie of overtuiging schenden.

Na deze opheldering dienen concrete acties – onderzoekend, wettelijk en uitvoerend – te volgen. Als eerste zijn onderzoek en analyse nodig om de minimum maatstaven vast te stellen voor het voldoen aan de internationale wetgeving en indicatoren te ontwikkelen die de mate van aan- of afwezigheid van vrijheid van religie of overtuiging aanduiden. Een jaarlijks wereldrapport, door de Verenigde Naties opgesteld, dat de staat van deze vrijheid in de hele wereld beoordeelt zou het substantiëler maken en vergelijkingen in tijd en van geografische regio’s vergemakkelijken. (19)

De Verenigde Naties moeten religieus extremisme in zijn geheel en eenduidig beschouwen als een hoofdobstakel in vredesprocessen. (20) Terwijl de Verenigde Naties religieuze onverdraagzaamheid en vervolging hebben afgekeurd, hebben zij geaarzeld om religieus extremisme dat gewelddadige en terroristische acties stimuleert te erkennen en krachtig te veroordelen. (21) Daar vrouwen vaak de zwaarste last dragen van religieus extremisme en daaruit voortvloeiende schendingen van menselijke vrijheden, zou de Commissie voor de Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen moeten overwegen een commentaar te formuleren over kwesties die met de vrijheid van religie of overtuiging van vrouwen te maken hebben. (22)

Wij steunen de oprichting van een Mensenrechten Raad met het oog op het herstellen van de voorrang van de mensenrechten zoals deze in het Handvest van de Verenigde Naties is uiteengezet. Daarnaast zou de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens stappen moeten ondernemen om de rol van de Speciale Rapporteur voor de Vrijheid van Religie te versterken en de fondsen voor haar mandaat te vergroten om een betere controle van trends op wereld- en landelijk niveau mogelijk te maken. (23) Er van uitgaande dat het mandaat van de Speciale Rapporteur één van de belangrijkste middelen is om kwesties van religieuze vrijheid onder de aandacht van de Verenigde Naties te brengen, bevelen wij aan dat er meer aandacht wordt geschonken aan de toepassing van aanbevelingen die door de Speciale Rapporteur naar voren worden gebracht. De Hoge Commissaris kan overwegen het mandaat van de Speciale Rapporteur uit te breiden van het strikt rapporteren van schendingen naar het tevens toevoegen van rapporten over de inspanningen die landen doen om haar aanbevelingen toe te passen. In het algemeen zouden de rapporten van de Rapporteur in belangrijke mate profiteren van een degelijker en interactief debat tussen de Rapporteur en de landen in kwestie. Van hun kant zouden landen, naast samenwerking met de mensenrechtenorganen van de Verenigde Naties, elk bezoek dat door de Speciale Rapporteur wordt aangevraagd moeten toestaan en zich moeten inspannen om volledig aan haar onderzoeksbehoeften tegemoet te komen.

Met de erkenning dat vrijheid, ontwikkeling en veiligheid in de huidige wereld onderling afhankelijk zijn, hebben de Verenigde Naties de weg bereid voor een gepast heronderzoek van het universele recht op vrijheid van religie of overtuiging, van de rol die het speelt in de menselijke ontwikkeling en de middelen om het te beschermen. In een poging een betekenisvol debat en noodzakelijke actie te bevorderen, hebben we de standaard van gelijkwaardigheid zoals deze in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is verwoord, onder de aandacht gebracht en de gevolgen daarvan voor de opbouw van een cultuur die respect toont voor de waardigheid en het geweten van elk mens. Wij geloven dat de bescherming van het recht op vrijheid van geweten, religie en overtuiging niet slechts een wettelijk kwestie of een praktische noodzaak is. Het maakt deel uit van een veel grotere en in wezen geestelijke onderneming om houdingen en gewoonten te vormen die het menselijke potentieel tot uiting en tot bloei laten komen. De menselijke geest, begiftigd met verstand en geweten, moet vrij zijn om naar waarheid te zoeken en te geloven.

BIC Document #05-1001

Noten

1 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens , V.N. Doc A/810 at 71(1948). New York: United Nations. De Verklaring werd zonder tegen stemmen aangenomen, acht landen onthielden hun goedkeuring: Polen, Wit-Rusland, Tsjecho-Slowakije, Oekraïne, Joegoslavië, Zuid-Afrika, Saoedi-Arabië en de Sovjetunie.

2 Niet minder dan 28 documenten van de internationale mensenrechten bevatten bepalingen die betrekking hebben op de vrijheid van religie of overtuiging.

3 Civil and Political Rights, Including Religious Intolerance: Report submitted by Mr. Abdelfattah Amor, Special Rapporteur, in accordance with Commission on Human Rights resolution 1998/18. U.N. Doc. E/CN.4/1999/58 (1999).

4 Het Human Development Report van het United Nations Development Programme 2004 getiteld: “Cultural Liberty in Today’s Diverse World,” erkent voor het eerst in haar 15 -jarig bestaan culturele vrijheid als een “essentieel onderdeel van menselijke ontwikkeling” en bevestigt het “grote belang van religie voor de identiteit van mensen”. Het is opmerkelijk dat de analyse van menselijke ontwikkeling via de Human Development Reports zich ontwikkelt heeft van een voornamelijk materialistische benadering gericht op rijkdom en inkomen, naar de aanvaarding van het concept van ontwikkeling als de uitbreiding van de vrijheden van de mens. Even belangrijk was de uitgave van de jaarlijkse Arab Human Development Reports, dat een baanbrekend werk van Arabische wetenschappers op dit gebied betekent. In het in brede kring gelezen

2002 Report wordt vrijheid gezien als zowel de “zekerheidsstelling als het doel” van menselijke ontwikkeling en mensenrechten, en selecteert vrijheid als een eerste voorwaarde voor ontwikkeling in de Arabische regio. Het 2004 Report, waarin de tekorten aan vrijheid en goed bestuur in deze regio worden besproken, onderzoekt de religieuze, wettelijke en politieke structuren die de vrijheden van mensen belemmeren en roept op tot onmiddellijke actie om met voorrang “het beëindigen van alle vormen van discriminatie van elke minderheidsgroep” aan te pakken.

5 2005 World Summit Outcome, U.N. Doc. A/60/L.1

6 Universal Declaration of Human Rights, Article 18, supra note 1.

7 Een niet derogeerbaar recht is niet onderworpen aan regeringsbesluiten, zelfs niet tijdens een nationale noodtoestand.

8 De vrijheid om van geloof of overtuiging te veranderen is sinds de Verklaring niet in enig internationaal document met zulke helderheid verwoord. Bijvoorbeeld: the International Covenant on Civil and Political Rights (1966) geeft het individu de vrijheid “om een religie of overtuiging van zijn keuze te hebben of aan te nemen”; the International Covenant on Economic, Social, and Cultural Rights (1966) garandeert dat de rechten in het Covenant “zonder enige vorm van onderscheid m.b.t. religie zullen worden toegekend”; the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women (1979) roept politieke partijen van landen op alle aangewezen maatregelen te nemen om te garanderen dat vrouwen” mensenrechten en fundamentele vrijheden kunnen hanteren en genieten op een basis van gelijkwaardigheid met mannen”; the Convention on the Rights of the Child (1989)bevestigt het “recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en geloof”; the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (1948) sluit in zijn definitie van genocide handelingen in “die tot doel hebben … een nationale, etnische, raciale of religieu ze groepering te vernietigen”. Met name in regionale verdragen, zoals the American Convention on Human Rights (1969) en the European Convention on Human Rights (1950) is de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen uitdrukkelijk vastgesteld.

9 Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief, U.N. Doc. A/36/55 (1981). De verklaring bevestigt de “vrijheid een religie of overtuiging van zijn keuze aan te hangen, en de vrijheid deze individueel of gemeenschappelijk met anderen , in het openbaar of privé, te tonen door de eredienst, het onderhouden van de geboden, het uitoefenen van de praktijken en het onderrichten .” Het is jammer dat deze Verklaring nog niet de status van een wettelijk bindend Verdrag heeft gekregen.

10 Human Rights Committee, General Comment 22, Article 18, U.N. Doc. HRIGEN1Rev.1 at 35 (1994). De blijvende centrale onderdelen van dit recht bevatten: het recht van ouders, wettelijke status, grenzen aan toegestane regeringsbeperkingen, en niet derogeerbaarheid.

11 Mondiale conferenties, Verklaringen en Actieprogramma´s die het recht op vrijheid van religie of overtuiging hebben bevestigd zijn: Declaration on the Elimination of all Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief (1981), Vienna Declaration and Programme of Action (1993), Copenhagen Declaration and Programme of Action (1995); the United Nations Millennium Declaration (2000); Millennium World Peace Summit -- Commitment to Global Peace (200 0); Durban Declaration and Programme of Action (2001).

12 General Comment 22 (supra note 10) stelt dat “ de beoefening en het onderrichten van religie of overtuiging ook de handelingen inhoudt die voor religieuze groepen een wezenlijk deel uitmaken van het afhandelen van hun primaire zaken, zoals de vrijheid om hun religieuze leiders, priesters en leraren te kiezen, de vrijheid seminaries of religieuze scholen op te richten en de vrijheid religieuze teksten of publicaties op te stellen en te publiceren.” The 1981 Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and Discrimination Based on Religion or Belief stelt uitdrukkelijk het recht om zijn geloof te onderrichten vast.

13 Universal Declaration of Human Rights, Article 29, supra note 1. The International Covenant on Civil and Political Rights stelt eveneens grenzen vast voor beperkingen “zoals beschreven in de wet en nodig om de openbare veiligheid, gezondheid, of moraal of de fundamentele richten en vrijheden van anderen te beschermen.

14 Verandering van identiteit als gevolg van bekering vormt geen schending van de individuele mensenrechten. Eerder is de wens om een identiteit te behouden die wettelijke bescherming vereist. Evenzo kunnen landen niet als reden gebruiken dat ze bepaalde tradities, religies of ideologieën willen beschermen om de vrijheid van religie of overtuiging te beperken.

15 Beperkingen op basis van het behoud van ‘de moraal’ zijn de meest controversiële en lenen zich voor misbruik, daar het ene op religie gebaseerde prin cipe kan worden gebruikt om een andere religieuze overtuiging te onderdrukken. The Human Rights Committee's General Comment 22 verzekert dat “elke beperking van de bescherming van de vrijheid van religie of overtuiging gebaseerd moet zijn op principes die niet uitsluitend op een enkele traditie berusten” supra note 10.

16 Landen hebben ook algemene bezwaren op gehele Verdragen uitgevaardigd, gebaseerd op de toepassing van de religieuze wet in dat land. Dit is onverenigbaar met Artikel 18 van the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), dat beperkingen vaststelt die door de wet verboden worden en “nodig zijn om de openbare veiligheid, orde, gezondheid, of moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen te beschermen.” Verder merkt de Committee on Human Rights in zijn General Comment on Article 18 of the ICCPR op dat elke beperking van de vrijheid om blijk te geven van een religie of overtuiging om reden van de bescherming van de moraal “gebaseerd moet zijn op principes die niet uitsluitend op een enkele traditie berusten.”

17 Het International Covenant on Civil and Political Rights verbiedt elke verdediging van nationale, raciale, of religieuze haat die een stimulans tot discriminatie, vijandigheid of geweld bevat.” Zoals vereist wordt in de Convention Against Discrimination in Education (1960) van de United Nations Educational Scientific and Cultural Organization (UNESCO), moeten landen eveneens diegenen veroordelen en krachtig sancties opleggen die, in de naam van religie, het onderwijs en de media gebruiken om de vrijheid van geweten te onderdrukken en verdeeldheid, haat, terrorisme, geweld en bloedvergieten te stimuleren.

18 De vorige Speciale Rapporteur over Vrijheid van Religie of Overtuiging, Abdelfattah Amor, legde de nadruk op onderwijs – vooral mensenrechten – als een hoofdbestanddeel van de vestiging van een cultuur van tolerantie en non - discriminatie. Dhr. Amor riep de International Consultative Conference on School Education in relation with Freedom of Religion and Belief, Tolerance and Non-discrimination van 2001 bijeen en riep de deelnemers op een wereldwijde strategie te ontwerpen om onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van religie of overtuiging te bestrijden. (U.N. Doc. E/CN.4/1999/58).

19 Civil and Political Rights, Including Religious Intolerance, supra note 3.

20 Ibid., 125 (a).

21 De VN is terughoudend geweest in het identificeren van religieus fanatisme als een bron van terrorisme, en verwees er indirect naar, zoals bijvoorbeeld, “ terrorisme gemotiveerd door intolerantie of extremisme” (S/RES/1373 (2001)). Zelfs de verschillende resoluties die door de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Commissie voor de Rechten van de Mens werden uitgevaardigd in reactie op de terroristische handelingen van 11 september 2001, lieten na religieus fanatisme aan te wijzen als de drijfkracht achter deze handelingen.

22 Tahzib-Lie, Bahia G. (2004). "Dissenting Women, Religion or Belief, and the State: Contemporary Challenges that Require Attention." In Lindholm, T., Durham, W. Cole Jr., Tahzib -Lie, Bahia G. (Eds.) Facilitating Freedom of Religion or Belief: A Deskbook . Oslo, Norway: Martinus Nijhoff Publishers.

23 Slechts een klein deel van de lidstaten is ooit gecontroleerd op de naleving van de artikelen van de Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief (1981).

De Rol van Onderwijs, Opvoeding, de Media en de Kunsten bij Sociale Ontwikkeling

De Rol van Onderwijs, Opvoeding, de Media en de Kunsten bij Sociale Ontwikkeling

Een verklaring van Bahá'í International Community

New York—23 August 1994

I. Onderwijs en opvoeding

Opvoeding, onderwijs en vorming zijn onmiskenbaar de meest effectieve methodes waardoor die waarden, houdingen en gedrag gevormd worden die het mogelijk maken om daadwerkelijk in een geïntegreerde wereldgemeenschap te functioneren. De rol van onderwijs en opvoeding bij het bevorderen van sociale ontwikkeling, in het bijzonder sociale integratie zou daarom in belangrijke mate benadrukt moeten worden in de Verklaring en vooral ook in het Actieprogramma.

De invulling van educatieve programma's en activiteiten die sociale integratie tot doel hebben, zullen op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau veel van elkaar verschillen. In onze onderling steeds afhankelijker wordende wereld moeten alle programma's en initiatieven enkele aspecten gemeen hebben. Zij moeten onder andere

  • eenheid in verscheidenheid leren als basisprincipe voor sociale integratie voor zowel de naties als de wereldgemeenschap;
  • verdraagzaamheid, liefde, broederschap, gelijkwaardigheid, medeleven, begrip, opofferingsgezindheid, nederigheid en een actieve inzet voor gerechtigheid aanleren;
  • waardering voor de rijkdom en het belang van 's werelds diverse culturele, religieuze en maatschappelijke systemen bijbrengen waar deze bijdragen aan sociale integratie, rechtvaardigheid en eenheid;
  • voortbouwen op positieve nationale inspanningen en tastbare successen op het gebied van sociale integratie benadrukken, zoals voorbeelden van eenheid tussen de rassen, religies, naties en etnische groeperingen;
  • rekening houden met de geestelijke ontwikkeling van de mens en de nadruk leggen op deugden als basis voor acties die het geestelijke en materieel welzijn voor mens en gemeenschap bevorderen;
  • begrip bijbrengen voor de rechten en overeenkomstige verantwoordelijkheden van alle mensen;
  • vrij zijn van stereotiepe beelden over religie, cultuur, geslacht, ras, klasse, nationaliteit en etnische afkomst;
  • bij een brede basis waarachtige ondersteuning oproepen voor het werk van de Verenigde Naties door het belang van de VN te benadrukken: hoe zij wereldwijde samenwerking en begrip bevorderen; door hun universele doelen en programma's uit te leggen; door hun directe relevantie voor de mensen en volken van de wereld aan te tonen; door de rol te verduidelijken die zij in toenemende mate moeten vervullen in onze steeds kleiner wordende wereld; en
  • een ethiek van dienstbaarheid aanmoedigen voor het gehele menselijke ras, inclusief ieders eigen familie, buren, gemeenschap en land; en de praktische middelen aanreiken om dit tot uitdrukking te laten komen in het onderwijsproces door middel van op dienstbaarheid georiënteerde programma's.

De waarden, houdingen en vaardigheden die door deze verschillende programma's onderwezen worden, moeten ook in de praktijk worden omgezet. Bahá'í International Community beveelt sterk aan dat, als concrete wijze om dit te bereiken, een vorm van Jongeren Vrijwilligersdienst door de Wereldtop voor Sociale Ontwikkeling wordt aangenomen. Indien het goed georganiseerd en opgestart wordt, en het universeel toegankelijk is, zal een dergelijke Jongerendienst een enorm belangrijke kans bieden om het ideaal van dienstbaarheid aan de mensheid in praktijk te brengen en de jongeren voor hun hele leven voorbereiden op actieve zorg voor anderen. De Jongerendienst zal jonge mensen tevens de gelegenheid bieden om uit de eerste hand kennis van de wereld op te doen. Zo een ervaring zal hen helpen om door de culturele, religieuze, maatschappelijke, etnische of nationale verschillen die de mensen verdelen, heen te kijken en de overeenkomsten te herkennen die de verschillende volken van de wereld met elkaar verenigen.

Illustratieve ervaringen van de Jongerendienst zouden in curricula verwerkt kunnen worden, en in cursussen zou de nadruk gelegd kunnen worden op rolmodellen van jongeren die op bescheiden wijze en door vallen en opstaan leren dienstbaar te zijn. Dit zou niet alleen helpen de Jongerendienst bekend te maken aan toekomstige deelnemers, maar het zou ook inspirerende verhalen kunnen opleveren over jongeren die hun gemeenschappelijk menszijn ontdekken, muren van onbegrip afbreken en bouwen aan een wereld van vrede en rechtvaardigheid.

Een speciale werkgroep zou moeten worden ingesteld om richtlijnen te ontwikkeling ter bevordering van sociale integratie, gebaseerd op het principe van eenheid in verscheidenheid, en om voorstellen te doen om dit principe in bestaande onderwijsprogramma's te verwerken. Deze werkgroep zou kunnen beginnen met het analyseren van de voorstellen die te vinden zijn in documenten als UNESCO's Education for International Understanding, Co-operation and Peace and Education Relating to Human Rights and Fundamental Freedoms uit 1974; UNESCO's World Plan of Action on Education for Human Rights and Democracy uit 1993; en World Citizenship: A Global Ethic for Sustainable Development van Bahá'í International Community.

II. Algemene bewustwording: de rol van de media en de kunst

De Verklaring en het Actieprogramma zouden een oproep moeten doen voor algemene bewustwordingscampagnes om de aandacht te vestigen op de uitdagingen van sociale integratie en het bevorderen van eenheid in verscheidenheid. Deze campagnes zouden gebruik moeten maken van het hele scala van media, inclusief televisie, video, film, radio, elektronische netwerken, boeken, tijdschriften, posters, folders, theater en muziek. Zij zouden de hulp moeten inroepen van de reclame- en amusementsindustrie, de traditionele en niet-traditionele media, het gehele VN systeem, alle lidstaten, NGO's en bekende persoonlijkheden. Zij moeten de mensen thuis, op de werkplek, in openbare gelegenheden en scholen bereiken. De richtlijnen zoals hierboven aanbevolen voor onderwijsprogramma's kunnen ook voor deze campagnes voor sociale integratie dienen.

De media hebben een belangrijke invloed op de houding en de beeldvorming van mensen waar het sociale integratie betreft, en dragen hier een grote verantwoordelijkheid voor. Op het ogenblik gaat er veel aandacht van de media uit naar de ogenschijnlijk onoverkomelijke verschillen die mensen en landen verdelen, en wordt er weinig aandacht geschonken aan de bewijzen dat deze verschillen te overwinnen zijn. Er zou een serieus en wereldwijd debat gevoerd moeten worden om de bestaande en de snel opkomende mediatechnieken zo te benutten dat ze sociale integratie en ontwikkeling aanmoedigen. De media dragen een verantwoordelijkheid om mensen te helpen begrijpen dat verscheidenheid, die vaak een bron van conflict is, ook een machtig hulpmiddel voor maatschappelijke ontwikkeling kan zijn. Een belangrijke aanzet zou kunnen zijn het uitbannen uit mediaprogramma's van het gebruik maken van stereotiepe beelden over religie, cultuur, geslacht, ras, klasse, nationaliteit en etnische afkomst. Dan zouden de media, door zich te richten op constructieve en verenigende coprodukties, kunnen aantonen dat de mensheid in staat is om samen te werken bij het tegemoet treden van de enorme uitdaging waar zij voor staat.

De media zouden de nadruk moeten leggen op het belang en de eer van het dienstbaar zijn aan de mensheid. Door middel van dienstbaarheid komen de wezenlijke beginselen van een sociale integratie, waaronder naastenliefde, verdraagzaamheid, liefde, begrip, opofferingsgezindheid, nederigheid en inzet voor rechtvaardigheid, in de maatschappij tot uiting. Dienstbaarheid strekt niet alleen tot onmiddellijk voordeel voor de gemeenschap, het schept ook banden van solidariteit en gezamenlijke doelen voor de betrokkenen. Volgens de Bahá'í geschriften zullen vrede, gerechtigheid en veiligheid pas duurzaam in de wereld gevestigd worden als alle mensen "verenigd en ten dienste van de wereld der mensheid samenwerken."

Eenheid in verscheidenheid, het basisprincipe voor sociale integratie, zou ook - internationaal, nationaal en lokaal - aangemoedigd kunnen worden door middel van het houden van wedstrijden en het verstrekken van prijzen door de bekende media, scholen, gemeentelijke en overheidsinstanties. Ook zouden de diensten van de reclame-industrie kunnen worden ingeschakeld om de fundamentele waarden voor sociale ontwikkeling te bevorderen.

III Conclusie

Ieder land zou moeten worden aangemoedigd om fondsen te reserveren voor de bevordering van sociale integratie op basis van het beginsel eenheid in verscheidenheid. Ook zou overwogen moeten worden om het bevorderen van dit principe als een van de indicaties voor sociale ontwikkeling aan te nemen. Zo zouden landen gestimuleerd kunnen worden om rapport uit te brengen van de inspanningen die verdraagzaamheid, begrip en waardering voor andere culturen, gelijkwaardigheid van man en vrouw, het concept van een mensenfamilie, en dienstbaarheid aan de gemeenschap, het land en de wereld aanmoedigen.

Naar een Ontwikkelingsmodel voor de 21e Eeuw

Naar een Ontwikkelingsmodel voor de 21e Eeuw

Commentaar op de ontwerpverklaring en het ontwerp-actieprogramma voor sociale ontwikkeling een verklaring van Bahá'í International Community

New York—22 August 1994

De Wereldtop voor sociale ontwikkeling getuigt van het falen van ons huidige ontwikkelingsmodel om te voorzien in de veiligheid en het welzijn van de volkeren en naties van zowel het Noorden als het Zuiden. De kern van dit failliete model ligt in een intens materialistische kijk op het doel en de fundamentele aard van mens en maatschappij.

Het voorzien in materiële behoeften; het verschaffen van onderwijs aan iedereen; het instellen van democratische structuren en wetgevingen op elk niveau van onze wereldgemeenschap om economische en sociale rechtvaardigheid te bevorderen - dit zijn allemaal essentiële elementen voor een universeel ontwikkelingsmodel voor de 21e eeuw, maar het is niet voldoende.

Totdat zowel de materiële als de geestelijke noden en aspiraties van de mensen erkend zullen worden, zullen de inspanningen voor ontwikkeling grotendeels blijven falen. Geluk, veiligheid en welzijn voor de mens, sociale verbondenheid en economische rechtvaardigheid, zijn niet slechts de bijprodukten van materieel succes. Integendeel, zij komen voort uit een complex en dynamisch samenspel tussen de bevrediging van de materiële en sociale behoeften die de mens heeft en zijn geestelijke vervulling.

Door materiële vooruitgang te koppelen aan geestelijke aspiraties, door een beroep te doen op die universele waarden waardoor mensen in staat gesteld worden om boven hun beperkte eigenbelang uit te stijgen, kunnen op de hele wereld de mensen in staat gesteld worden om hoogstaande idealen en principes om te zetten in constructieve, duurzame acties voor hun eigen welzijn en voor de verbetering van hun gemeenschappen.

Een ontwikkelingsmodel dat wereldwijde welvaart tracht te bevorderen moet daarom rekening houden met zowel de geestelijke als de materiële aard van de mens en de maatschappij, en moet tegelijkertijd ingaan op de toenemende onderlinge afhankelijkheid van de volkeren en naties. De Bahá'í geschriften kondigen de opkomst van een nieuw ontwikkelingsmodel aan, naarmate de gebieden van de wereld "zich verenigen om elkaar het ontbrekende te verschaffen". "Deze verbintenis zal", is ons verzekerd, "een ware beschaving brengen, waarin het geestelijke tot uitdrukking komt en uitgevoerd wordt in het materiële."

Bahá'í International Community is van mening dat de Verklaring en het Actieprogramma een belangrijke bijdrage kunnen zijn aan ware sociale ontwikkeling voor de 21e eeuw indien zij zowel de materiële als de geestelijke behoeften en verlangens van de mensen op aarde aanspreken.

Pages

Subscribe to Dutch